ECLI:NL:CRVB:2015:2657
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van medische noodzaak
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1930 en erkend als vervolgde en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Dit besluit, genomen op 14 februari 2014, betreft de afwijzing van een verzoek om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp van vier naar acht uur per week. De Raad heeft op 6 augustus 2015 uitspraak gedaan in deze zaak.
Appellant had eerder een vergoeding van vier uur huishoudelijke hulp per week ontvangen, maar verzocht in september 2013 om uitbreiding naar twee keer vier uur per week. De Sociale verzekeringsbank heeft deze aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar medische adviezen die stelden dat er geen medische noodzaak was voor de gevraagde uitbreiding. De Raad heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellant in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, zoals de vaatwas en het doen van lichte boodschappen.
Tijdens de zitting op 25 juni 2015 was appellant niet aanwezig, maar de verweerder werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad heeft de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs A.J. Maas en G.L.G. Kho in overweging genomen, die beiden concludeerden dat er geen medische indicatie was voor de gevraagde uitbreiding van de huishoudelijke hulp. De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en voldoende gemotiveerd, en dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de Sociale verzekeringsbank.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp in stand blijft. Er zijn geen bijzondere omstandigheden of medische noodzaak aangetoond die een andere beslissing rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 6 augustus 2015.