ECLI:NL:CRVB:2017:1743

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
11 mei 2017
Zaaknummer
15/5624 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van ziekengeld en WAO-uitkering in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verrekening van ziekengeld met de WAO-uitkering van betrokkene. De Raad oordeelt dat appellant, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op de juiste wijze heeft gehandeld conform artikel 39b van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Betrokkene ontving een WAO-uitkering op basis van 25-35% arbeidsongeschiktheid en had daarnaast een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Na ziekmelding heeft appellant de WW-uitkering beëindigd en een Ziektewet (ZW)-uitkering toegekend. De Raad heeft vastgesteld dat bij de verrekening van het ziekengeld met de verhoging van de WAO-uitkering het vakantiegeld van de WAO-uitkering niet wordt betrokken, terwijl het vakantiegeld van de ZW-uitkering wel wordt meegenomen. Dit is in lijn met de wettelijke bepalingen, die bepalen dat de WAO-uitkering exclusief vakantiegeld wordt uitbetaald. De rechtbank had eerder het bestreden besluit vernietigd, maar de Centrale Raad heeft deze uitspraak vernietigd en het beroep ongegrond verklaard. De Raad benadrukt dat de wetgever verantwoordelijk is voor eventuele nadelige effecten van de wetgeving en dat de huidige berekeningswijze van appellant correct is.

Uitspraak

15/5624 WAO
Datum uitspraak: 19 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
13 juli 2015, 14/5562 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2016. Namens appellant zijn mr. M.M.A. Landman en mr. E.J.S. Daatselaar verschenen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. N. Abalhaj.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. Met ingang van 6 juni 2011 ontvangt zij naast deze uitkering een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Vanuit de WW heeft betrokkene zich op 9 december 2011 ziek gemeld. Appellant heeft de WW-uitkering van betrokkene met ingang van 9 maart 2012 beëindigd en aan haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend tot en met 6 december 2013.
1.2.
Naar aanleiding van de ziekmelding van betrokkene heeft appellant in maart 2014 een herbeoordeling verricht, op basis waarvan is gebleken dat betrokkene met inachtneming van een wachttijd van 4 weken per 6 januari 2012 80-100% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van
9 april 2014 (het primaire besluit) heeft appellant vastgesteld dat betrokkene recht heeft op een WAO-uitkering die met ingang van 6 januari 2012 wordt gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Van de verhoging van de WAO-uitkering per
6 december 2012 wordt alleen het bedrag uitbetaald dat hoger is dan de ZW-uitkering. Appellant heeft het bezwaar van betrokkene tegen het primaire besluit bij besluit van
4 augustus 2014 (het bestreden besluit) gegrond verklaard. Daarbij is het primaire besluit gewijzigd, in die zin dat de WAO-uitkering over de periode van 6 januari 2012 tot en met
9 maart 2012 wordt verrekend met de door haar over die periode reeds ontvangen
WW-uitkering. Ook houdt het bestreden besluit in dat wordt gehandhaafd dat het ziekengeld inclusief vakantiegeld over de periode van 9 maart 2012 tot en met 5 december 2013 in mindering wordt gebracht op de WAO-uitkering.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat in de wettelijke bepalingen, noch in de Memorie van Toelichting aanknopingspunten zijn gevonden voor de door appellant gehanteerde berekeningswijze. Volgens de rechtbank volgt uit artikel 39b van de WAO dat de verhoging van de WAO-uitkering moet worden verrekend met het reeds ontvangen ziekengeld, maar daaruit blijkt niet op welke wijze deze verrekening (gelet op het vakantiegeld) plaatsvindt. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 421, nr. 3) blijkt volgens de rechtbank voorts dat deze bepaling bedoeld is als lastenvermindering voor het Uwv. Daarbij is expliciet opgenomen dat de samenloopregeling geen gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering die de werknemer ontvangt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, voor zover daarbij de WAO-uitkering van betrokkene over de periode van 9 maart 2012 tot en met 5 december 2013 door verrekening met de door haar over die periode reeds ontvangen ZW-uitkering is vastgesteld op € 476,76 bruto per maand. De rechtbank heeft appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
3.1.
Appellant stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat juiste toepassing is gegeven aan artikel 39b van de WAO. De wijze waarop de vakantietoeslag in de verrekening wordt betrokken vloeit rechtstreeks voort uit de artikelen 21, tweede lid, van de WAO en 29, zevende lid, van de ZW. Volgens artikel 21, tweede lid, WAO, bedraagt de “arbeidsongeschiktheidsuitkering” per dag: uitkeringspercentage x 100/108x (vervolg)dagloon. Door toepassing van de factor 100/108 maakt de vakantietoeslag geen deel uit van de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze bepalingen laten geen andere mogelijkheid dan het ziekengeld inclusief vakantiegeld in mindering te brengen op de WAO-uitkering waarin geen vakantietoeslag is opgenomen. De WAO-uitkering wordt op grond van artikel 39b van de WAO immers slechts uitbetaald voor zover daarop ook vóór
9 maart 2012 recht bestond, vermeerderd met het bedrag waarmee de verhoging van de WAO-uitkering (van 21% naar 75%) het bedrag van het ziekengeld overtreft. De rechtbank heeft ten onrechte geen gevolg gegeven aan de wettekst van de voornoemde bepalingen. Appellant verzoekt de Raad de aangevallen uitspraak te vernietigen en het beroep ongegrond te verklaren. Het Uwv heeft erkend dat appellante minder ontvangt dan met toepassing van de voor 1 januari 2011 geldende anticumulatieregeling, maar dat het Uwv gehouden is toepassing te geven aan het vanaf 1 januari 2011 geldende artikel 39b WAO.
3.2.
Betrokkene heeft haar standpunt, zoals ingenomen in beroep en door de rechtbank onderschreven, gehandhaafd. Omdat de ZW-uitkering inclusief en de WAO-uitkering exclusief vakantiegeld is uitbetaald, kunnen deze uitkeringen niet één op één met elkaar worden verrekend. Door de toepassing van de door appellant gestelde berekeningswijze wordt betrokkene benadeeld, terwijl dit niet de bedoeling is geweest van de wetgever bij de invoering van de anticumulatieregeling per 1 januari 2011. Betrokkene verzoekt om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het wettelijk kader luidde ten tijde van belang en voor zover relevant, als volgt.
Artikel 39b van de WAO: indien als gevolg van de toeneming van de arbeidsongeschiktheid zowel recht op herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering bestaat of is ontstaan op grond van de artikel 38, 39 of 39a, als op ziekengrond op grond van de Ziektewet, wordt het bedrag waarmee de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of wordt verhoogd uitbetaald voor zover dit het ziekengeld overtreft.
Artikel 59a van de WAO: degene, die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering, heeft recht op een vakantie-uitkering.
Artikel 59b, derde lid, van de WAO: de uitbetaling van de vakantie-uitkering vindt eenmaal per jaar ambtshalve plaats in de maand mei.
Artikel 21b, tweede lid, van de WAO: de arbeidsongeschiktheidsuitkering bedraagt per dag, de zaterdagen en zondagen niet meegerekend, bij een arbeidsongeschiktheid van: 80% of meer: 75% van 100/108 maal het dagloon of het vervolgdagloon.
4.2.
De Raad is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat appellant op de juiste wijze gevolg heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 39b van de WAO. Op grond van deze wettelijke bepaling wordt, bij de gevallen waarin bij toegenomen arbeidsongeschiktheid zowel recht bestaat op verhoging van de WAO-uitkering als op ZW-uitkering, het bedrag waarmee de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of wordt verhoogd, uitbetaald voor zover dit het ziekengeld overtreft. Uit de hierboven genoemde bepalingen van de WAO volgt dat de
WAO-uitkering exclusief vakantiegeld wordt uitbetaald. Op grond van artikel 59a van de WAO heeft een uitkeringsgerechtigde naast de uitkering ook recht op vakantiegeld. Uit artikel 59b, derde lid, van de WAO volgt dat er maandelijks 8% van de WAO-uitkering wordt gereserveerd ten behoeve van uitbetaling ervan in de maand mei. Dat recht bestaat op WAO uitkering en vakantiegeld over een bepaalde maand betekent niet dat ook recht bestaat op uitbetaling van dat vakantiegeld in dezelfde maand. Mede gelet op artikel 21, tweede lid, van de WAO, is de maandelijkse WAO-uitkering daarom exclusief vakantiegeld. In de ZW is geen bepaling opgenomen op basis waarvan separaat aanspraak kan worden gemaakt op vakantiegeld. Het ziekengeld wordt daarom altijd inclusief vakantiegeld betaald. Hieruit volgt dat bij de verrekening van het ziekengeld met de verhoging van de WAO-uitkering het vakantiegeld van de WAO-uitkering niet wordt betrokken en het vakantiegeld van de
ZW-uitkering wel. Voor het standpunt van betrokkene, dat bij de voornoemde verrekening van de ZW-uitkering met de WAO-uitkering het vakantiegeld bij beide uitkeringen moet worden betrokken, of bij beide uitkeringen moet worden uitgezonderd, wordt in de wet geen aansluiting gevonden. Verder wordt overwogen dat het aan de wetgever is om gestelde nadelige effecten van wetgeving teniet te doen (voor zover het gestelde nadeel al niet door de uitbetaling in mei wordt gecompenseerd).
4.3.
Gelet op de duidelijke tekst van de wettelijke bepalingen wordt niet toegekomen aan een uitleg van de wetsgeschiedenis.
4.4.
Gelet op het voorgaande wordt appellant gevolgd in de wijze waarop het bedrag dat aan betrokkene als uitkering wordt betaald, bestaande uit de verrekening van de WAO-uitkering exclusief vakantiegeld met de ZW-uitkering inclusief vakantiegeld, is berekend.
5. Uit wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit moet ongegrond worden verklaard. Bij dit oordeel is er geen grond voor de door betrokkene in beroep gevraagde veroordeling van appellant tot vergoeding van wettelijke rente.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) R.I. Troelstra
GdJ