ECLI:NL:CRVB:2017:1711
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- P.W. van Straalen
- J.L. Boxum
- Rechtspraak.nl
Beëindiging en intrekking van bijstand wegens het kunnen volgen van bekostigd onderwijs; geen grondslag voor toekennen van bijstand voor bepaalde tijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de bijstand van appellant, die zich had aangemeld voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had bijstand aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal had deze bijstand voor bepaalde tijd toegekend, met de beëindiging per 1 september 2014, omdat appellant een beroepsgerichte MBO-4 opleiding zou gaan volgen. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het college herzag het besluit en beëindigde de bijstand per 20 november 2014, omdat appellant vanaf die datum een beroep kon doen op een voorliggende voorziening onder de Wet Studiefinanciering 2000.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar in hoger beroep stelde de Raad vast dat het college ten onrechte de bijstand voor bepaalde tijd had toegekend en deze vroegtijdig had beëindigd. De Raad oordeelde dat er geen grondslag was voor het toekennen van bijstand voor bepaalde tijd en dat de beëindiging van de bijstand niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het college werd veroordeeld in de proceskosten van appellant.
De Raad concludeerde dat appellant geen recht had op bijstand over de periode vanaf 21 november 2014, omdat het college voldoende aannemelijk had gemaakt dat appellant uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kon volgen. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, maar het college werd wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van appellant.