In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het Zorgkantoor met betrekking tot de vaststelling van een persoonsgebonden budget (pgb) voor appellante over het jaar 2013. Appellante had een pgb ontvangen van € 7.717,63, maar het Zorgkantoor had dit bedrag verlaagd naar € 6.302,86 en een terugvordering ingesteld. De Raad oordeelde dat appellante geen deugdelijke verantwoording had afgelegd over de besteding van het pgb. De Raad stelde vast dat de bancaire betalingen niet overeenkwamen met de urenoverzichten en dat de zorgovereenkomsten niet eenduidig waren. Hierdoor was het Zorgkantoor bevoegd om het pgb lager vast te stellen en de terugvordering te handhaven. Appellante had geen omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigden dat het Zorgkantoor het pgb op een hoger bedrag had moeten vaststellen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond, waarbij het pgb werd vastgesteld op € 6.302,86 en de terugvordering op € 1.414,77. Tevens werd het Zorgkantoor veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante.