ECLI:NL:CRVB:2017:1653

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
15/1230 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling ingangsdatum WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van een WIA-uitkering voor appellant. Appellant had zich op 28 februari 2008 ziek gemeld met longklachten en had op 19 februari 2010 een WIA-uitkering aangevraagd, waarbij hij 28 februari 2008 als eerste ziektedag noemde. Het Uwv had vastgesteld dat appellant op 25 februari 2010 niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was, en dit besluit was eerder in rechte vast komen te staan. Appellant had in 2012 een melding van verslechterde gezondheid gedaan, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat deze niet binnen de vereiste termijn was ingediend. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat appellant geen medisch onderbouwde gronden had aangevoerd om van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag dan 28 februari 2008 uit te gaan. De melding van verslechtering van de gezondheid per 1 november 2007 viel vóór de aanvang van de wachttijd, waardoor geen recht op een WIA-uitkering kon ontstaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een andere beslissing. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en onderbouwde aanvragen voor uitkeringen en de voorwaarden die gelden onder de Wet WIA.

Uitspraak

15/1230 WIA
Datum uitspraak: 3 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
9 januari 2015, 13/134 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 22 augustus 2016 is een wrakingsverzoek van appellant buiten behandeling gesteld.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2017. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard.
De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 15/1111 WW en 15/1247 ZW. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellant met ingang van 1 januari 2008 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 28 februari 2008 heeft appellant zich ziek gemeld met longklachten. Op 19 februari 2010 heeft hij een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij hij 28 februari 2008 heeft genoemd als eerste ziektedag. Bij besluit van 6 juli 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat met ingang van 25 februari 2010 voor appellant geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat hij toen minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit is met een uitspraak van de Raad van 13 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1763) in rechte komen vast te staan.
De WW-uitkering van appellant is herleefd met ingang van 25 februari 2010.
1.2.
Op 3 augustus 2012 heeft appellant een formulier voor het melden van verslechterde gezondheid binnen vijf jaar na afwijzing van de WIA-uitkering ingediend, waarop hij
1 november 2007 heeft genoemd als datum van verslechtering. Op 16 augustus 2012 heeft appellant een WIA-uitkering aangevraagd waarbij hij 28 februari 2007 heeft genoemd als eerste ziektedag. Blijkens een besluit van het Uwv van 24 augustus 2012 is de melding niet in behandeling genomen omdat deze niet binnen vijf jaar na de afwijzing per 25 februari 2010 is gedaan, en is de aanvraag niet in behandeling genomen omdat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die in het besluit van 6 juli 2010 niet zijn meegewogen.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 13 november 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 augustus 2012 ongegrond verklaard, waarbij de motivering ten aanzien van de WIA-aanvraag is gewijzigd. Het Uwv heeft bepaald dat appellant niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering met ingang van 28 februari 2007, omdat er geen aanleiding is om van een eerdere eerste ziektedag dan 28 februari 2008 uit te gaan en omdat over appellants aanspraken per einde wachttijd, 25 februari 2010, reeds is beslist. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 november 2012 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ten aanzien van de aanvraag van een
WIA-uitkering het standpunt van het Uwv onderschreven, dat appellant geen medisch onderbouwde grond heeft aangevoerd om van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag dan 28 februari 2008 uit te gaan en dat over deze datum reeds is beslist met de in 1.1 genoemde uitspraak van de Raad van 13 september 2013. Over de melding van een verslechtering van de gezondheid per 1 november 2007 heeft de rechtbank met het Uwv geoordeeld dat deze datum vóór aanvang van de wachttijd, 28 februari 2008, ligt, zodat geen sprake kan zijn van een situatie als bedoeld in artikel 55 van de Wet WIA.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de aangevallen uitspraak niet is voorzien van de handtekeningen van de rechter en de griffier en daarom geen rechtskracht heeft. Appellant heeft daaraan toegevoegd dat het aan hem verstrekte afschrift van de aangevallen uitspraak niet in overeenstemming is met artikel 21, eerste en tweede lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2013, omdat geen grosse is opgemaakt. Verder heeft hij vergoeding gevorderd van door hem geleden materiële en immateriële schade en verzocht om een deskundige te benoemen om de omvang van de schade vast te stellen. Appellant heeft daarnaast betoogd dat hij vanaf 2002 ziek is, vanaf 1 november 2007 werkloos en sinds 15 november 2012 moet leven van een kleine uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand, terwijl hij lijdt aan sarcoïdose, longemfyseem en astma, alle drie chronische ziektes. Appellant heeft verzocht om de benoeming van een deskundige voor de medische zaken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een bespreking van wat appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de ondertekening van de aangevallen uitspraak en het niet naleven van artikel 21, eerste en tweede lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2013 wordt volstaan met een verwijzing naar de uitspraak van de Raad van heden in de zaak 15/1247 ZW.
4.2.
Op grond van artikel 55 van de Wet WIA kan, indien per einde wachttijd geen recht op WIA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde minder dan 35% arbeidsongeschikt was, binnen vijf jaar na deze datum alsnog een recht op uitkering ontstaan indien de verzekerde dan wèl minimaal 35% arbeidsongeschikt is en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij tijdens de wachttijd ongeschikt was voor het verrichten van zijn arbeid.
4.3.
Reeds omdat de melding van appellant niet zag op een verslechtering van zijn gezondheid binnen vijf jaar na 25 februari 2010 voldeed deze niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 55 van de Wet WIA. In zoverre is de aangevallen uitspraak juist. Hieraan wordt nog toegevoegd dat niet gebleken is dat appellant vanaf de door hem in de melding genoemde datum van 1 november 2007 gedurende 104 weken onafgebroken ongeschikt is geweest voor zijn arbeid. Indien de melding zou zijn gezien als een verzoek om terug te komen van het besluit van 6 juli 2010 zou dat dus ook niet hebben geleid tot toekenning van een WIA-uitkering.
4.4.
Wat betreft de reactie van het Uwv op de WIA-aanvraag van appellant van
16 augustus 2012 wordt overwogen dat appellant in zijn bezwaar tegen het op die aanvraag genomen besluit van 24 augustus 2012 heeft gesteld dat volgens hem 28 februari 2008 de eerste ziektedag was. Omdat ook het Uwv daarvan is uitgegaan wordt vastgesteld dat het Uwv de aanvraag van appellant op een juiste wijze heeft opgevat. Appellant heeft geen stukken overgelegd die het Uwv aanleiding hadden moeten geven om niettemin van een eerdere datum uit te gaan. Ook over zijn medische toestand per 25 februari 2010, de dag waarop appellant de wachttijd heeft volgemaakt en waarop de uitspraak van de Raad van 13 september 2013 ziet, heeft appellant geen nieuwe medische stukken overgelegd die aanleiding hadden moeten geven tot een andere beslissing. Voor het benoemen van een medisch deskundige bestaat daarom geen aanleiding.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Gegeven deze uitkomst is er geen grond voor het een veroordeling tot schadevergoeding. Het benoemen van een financieel deskundige is daarom niet aan de orde.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2017.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) B. Dogan

TM