ECLI:NL:CRVB:2013:2749
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bijstandsverlening in de vorm van een geldlening en de verplichting tot het vestigen van een krediethypotheek
In deze zaak gaat het om de bijstandsverlening aan appellante op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante heeft op 2 juni 2010 bijstand aangevraagd, welke op 31 augustus 2010 is toegekend met een ingangsdatum van 14 juni 2010. Het college van burgemeester en wethouders van Helmond heeft aan de bijstandsverlening de verplichting verbonden dat appellante een krediethypotheek vestigt. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is in hoger beroep gegaan na de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch, die haar beroep ongegrond verklaarde.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstandsverlening in de vorm van een geldlening te verbinden aan de verplichting tot het vestigen van een krediethypotheek. De Raad stelt vast dat het vermogen van appellante niet in de weg stond voor de toekenning van de bijstand, maar dat de voorwaarden van de WWB correct zijn toegepast door het college. De Raad concludeert dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en bevestigt de aangevallen uitspraak.
De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 50 van de WWB, waarin wordt gesteld dat bijstand in de vorm van een geldlening kan worden verleend indien het vermogen gebonden in de woning hoger is dan het vrij te laten vermogen. De Raad wijst erop dat de verplichting tot het vestigen van een krediethypotheek rechtmatig was en dat appellante geen zelfstandige beroepsgronden heeft aangevoerd tegen deze verplichting. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 10 december 2013.