ECLI:NL:CRVB:2017:16

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2017
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
16/1205 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ontvangst van een bezwaarschrift en de gevolgen van een faxverzending

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Almere tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had geoordeeld dat het bezwaarschrift van betrokkene, dat per fax was verzonden, ten onrechte als niet ontvangen was aangemerkt door appellant. Betrokkene ontving sinds 24 juni 2003 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had de bijstand van betrokkene beëindigd op grond van een schending van de inlichtingenverplichting, maar betrokkene maakte bezwaar tegen de intrekking van de bijstand. De gemachtigde van betrokkene stelde dat het bezwaarschrift op 11 april 2014 was verzonden, wat door appellant werd ontkend. De rechtbank oordeelde dat betrokkene de verzending voldoende aannemelijk had gemaakt en dat appellant de ontvangst niet op een niet ongeloofwaardige wijze had ontkend. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de risico's van de faxverzending voor rekening van de verzender komen en dat appellant geen sluitend bewijs had geleverd dat het bezwaarschrift niet was ontvangen. De Raad veroordeelde appellant in de proceskosten van betrokkene en legde een griffierecht op.

Uitspraak

16/1205 WWB
Datum uitspraak: 3 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
7 januari 2016, 15/1397 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Almere (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. de Roos. Namens betrokkene is mr. J.G. Roethof, advocaat, verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving sinds 24 juni 2003 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij besluit van 28 augustus 2013 heeft appellant de bijstand met ingang van 26 augustus 2013 beëindigd (lees: ingetrokken) op de grond dat betrokkene de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van een op
23 augustus 2013 in haar woning aangetroffen hennepkwekerij dan wel van het exploiteren van een hennepkwekerij. Tegen dit besluit heeft betrokkene geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 28 februari 2014 heeft appellant de bijstand van betrokkene over de periode van 26 februari 2010 tot en met 31 augustus 2013 ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand ten bedrage van € 62.227,32 bruto van betrokkene teruggevorderd. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat betrokkene in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft gehandeld door geen melding te maken van de hennepkwekerij als gevolg waarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.4.
De toenmalige gemachtigde van betrokkene (gemachtigde) heeft bij brief van 11 april 2014 namens betrokkene bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 februari 2014. De gemachtigde heeft een journaaloverzicht overgelegd, waarin staat vermeld dat vanaf het faxnummer van zijn kantoor op 11 april 2014 vijf pagina’s naar het faxnummer van appellant zijn verzonden, met daarbij een “OK”-vermelding bij “Resultaat”.
1.5.
Appellant heeft bij brief van 12 september 2014 betrokkene laten weten dat dit bezwaar niet eerder dan op 5 september 2014 is ontvangen en meegedeeld dat een faxjournaal met de vermelding “resultaat OK” niet als sluitend bewijs van ontvangst moet worden gezien. Appellant heeft betrokkene bij deze brief in de gelegenheid gesteld om met objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat het bezwaarschrift daadwerkelijk op 11 april 2014 aan appellant is verzonden.
1.6.
Bij besluit van 28 januari 2015 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 28 februari 2014 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene de verzending per fax van het bezwaarschrift voldoende aannemelijk heeft gemaakt en dat appellant de ontvangst van het bezwaarschrift niet op een niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat de redenering van de rechtbank wordt gevolgd dat het aan appellant is om de ontvangst van het faxbericht op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen, maar dat appellant hierin naar zijn oordeel is geslaagd. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat een andere gemachtigde van betrokkene tijdens de zitting van 7 juli 2014 in een andere procedure bij de rechtbank Midden-Nederland heeft verklaard dat geen bezwaar is gemaakt tegen dit besluit omdat die andere gemachtigde dit besluit nooit van betrokkene heeft gekregen. Daarbij acht appellant ook van belang dat de toenmalige gemachtigde van hetzelfde advocatenkantoor is als de gemachtigde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1361) is het indienen van een bezwaarschrift door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van verzending verbonden risico’s dienen voor rekening van de verzender te komen. Dit brengt mee dat, als de geadresseerde stelt dat het verzonden stuk niet is ontvangen, het op de weg van de verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. Indien de verzender de verzending aannemelijk heeft gemaakt en de geadresseerde de ontvangst van het faxbericht ontkent, moet die ontkenning op een niet ongeloofwaardige wijze geschieden. Indien bij het bestuursorgaan geen faxjournaal voorhanden is, dan dient dat langs andere weg te gebeuren.
4.2.
Niet in geschil is dat de betrokkene de verzending van het bezwaarschrift aannemelijk heeft gemaakt door het overleggen van het faxjournaal van 11 april 2014, waaruit blijkt dat een faxbericht naar het juiste nummer van het college is verzonden. Dit betekent dat vervolgens aan de orde is de vraag of hetgeen appellant heeft aangevoerd meebrengt dat de ontvangst van het faxbericht redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.3.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Appellant heeft geen ontvangstjournaal overgelegd en beschikt ook niet over een ontvangstadministratie. Nu appellant voorts heeft volstaan met een blote ontkenning, moet het er voor worden gehouden dat appellant het bezwaarschrift van betrokkene per fax heeft ontvangen.
4.4.
De stelling van appellant dat een andere gemachtigde in een andere procedure ter zitting heeft verklaard nooit het besluit van 28 februari 2014 te hebben gezien ofwel geen bezwaar te hebben gemaakt, maakt nog niet dat geen waarde kan worden toegekend aan de vermelding “resultaat OK” op het faxjournaal van 11 april 2014 waaruit blijkt dat het bezwaarschrift daadwerkelijk is verzonden. Bovendien heeft de gemachtigde ter zitting onderbouwd met stukken uiteengezet dat die andere gemachtigde geen deel uitmaakt van zijn kantoor in Arnhem.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 495,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 495,-;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht wordt geheven van € 493,-.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2017.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) M.S. Spek

HD