ECLI:NL:CRVB:2017:1598
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- G.M.G. Hink
- J.H.M. van de Ven
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van de aflossingscapaciteit en beslagvrije voet in het kader van bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die sinds 16 september 2014 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, heeft hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp. Dit besluit betrof de vaststelling van haar aflossingscapaciteit in verband met een terugvordering van verstrekte leenbijstand. Het college had de aflossingscapaciteit vastgesteld op € 61,93 per maand, te innen op haar bijstandsuitkering, na toepassing van de beslagvrije voet.
De Raad heeft vastgesteld dat het college bij de berekening van de beslagvrije voet geen rekening heeft gehouden met een reservering voor onderhoud aan de woning van appellante. De Raad oordeelt dat het college niet verplicht is om rekening te houden met toekomstige reserveringen voor onderhoud, aangezien deze niet zijn aangetoond als daadwerkelijke kosten. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat er beslag is gelegd door de belastingdienst op haar woning en andere bezittingen, maar de Raad oordeelt dat dit geen invloed heeft op de vaststelling van de beslagvrije voet en de afloscapaciteit.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de beroepsgronden van appellante niet slagen. De Raad concludeert dat de berekening van de beslagvrije voet en de aflossingscapaciteit correct is uitgevoerd door het college, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.