ECLI:NL:CRVB:2017:1596
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- G.M.G. Hink
- J.H.M. van de Ven
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens verzwegen gezamenlijke huishouding en de rechtsgeldigheid van het onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante ontving sinds 2 maart 2011 een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren en vanaf 1 januari 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking De Bevelanden heeft de bijstand van appellante met ingang van 1 november 2012 ingetrokken en de over de periode van 22 juli 2011 tot en met 31 oktober 2012 gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat appellante volgens hen een gezamenlijke huishouding voerde met appellant, wat zij niet had gemeld.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerden appellanten aan dat de rechtbank het recht op hoor en wederhoor had geschonden en dat er onvoldoende bewijs was voor de conclusie dat zij een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor had gehandeld, aangezien appellanten de gelegenheid hadden gekregen om hun standpunt toe te lichten. Bovendien werd vastgesteld dat appellante en appellant in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, wat werd ondersteund door verklaringen en onderzoeksbevindingen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De beslissing werd genomen zonder veroordeling in proceskosten, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.