ECLI:NL:CRVB:2017:159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
15/7567 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering na beëindiging dienstverband en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als platformmedewerker werkte, had zich op 25 oktober 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Na beëindiging van zijn dienstverband op 1 september 2013 ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant per 25 november 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat door de verzekeringsartsen. Hij verwees naar informatie van zijn behandelend psychiater en stelde dat er mogelijk sprake was van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De Raad heeft echter geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was. De Raad concludeerde dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschreed en dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant geen recht meer had op ziekengeld.

De uitspraak bevestigt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de juiste procedure heeft gevolgd en dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de eerdere beslissing te weerleggen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7567 ZW
Datum uitspraak: 18 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 oktober 2015, 15/1419 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2016. Voor appellant is verschenen mr. Vreeswijk. Het Uwv heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als platformmedewerker voor 40 uur in de week in dienst van de [naam N.V.] Zijn dienstverband is per 1 september 2013 geëindigd. Appellant heeft zich op 25 oktober 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellant gezien op 8 oktober 2014. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 oktober 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 66,86% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 22 oktober 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 25 november 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 januari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Ter onderbouwing heeft appellant onder meer verwezen naar de informatie van de behandelend psychiater van 29 juli 2015. Ook had onderzocht moeten worden of er al dan niet sprake is van een PTSS. Ten onrechte heeft de rechtbank ten slotte geoordeeld dat de arbeidsdeskundige terecht heeft gesteld dat in de functies geen sprake is van hectische werkomstandigheden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder het maatmaninkomen wordt verstaan het inkomen dat een verzekerde zou hebben verdiend, als hij niet ziek zou zijn geworden. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van
30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.
Er bestaat geen aanleiding het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voor onzorgvuldig te houden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts op het spreekuur een psychisch onderzoek heeft verricht. Deze arts was op de hoogte van de behandeling van appellant door psychiater W.H. Lionarons. Volgens de verzekeringsarts is duidelijk sprake van een stabiel depressief beeld. Daarom is een FML opgesteld, onder meer rekening houdend met deadlines, niet te veel geluiden van verschillende kanten, dus werken in een rustige omgeving en niet te veel taken tegelijkertijd.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens het dossier bestudeerd en appellant op het spreekuur van 14 januari 2015 onderzocht. Daarbij beschikte deze arts over informatie van Lionarons van 21 november 2014 waaruit blijkt dat deze psychiater bij appellant onder meer de diagnoses chronische
depressieve stoornis en vermijdende persoonlijkheidstrekken heeft gesteld. Op grond van zijn bevindingen is de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de conclusie gekomen dat de beperkingen bij 2.12 van de FML en de toelichting bij 2.9, alsmede de beperking voor
’s avonds werken mede gelet op het protocol Depressie niet afdoende te verklaren of te onderbouwen zijn en daarom moeten vervallen. Wat volgens deze arts overeind blijft is dat,
– in overeenstemming met de diagnose van Lionarons – sprake is van een chronische depressieve stoornis, welke nog onvoldoende opgeklaard is en wat maakt dat het werk niet te hectisch of stresserend dient te zijn. Appellant moet dan ook beperkt worden geacht voor directe conflicthantering omdat dit psychisch nogal belastend is. Vanwege zijn concentratiezwakte is appellant ook beperkt voor veelvuldige storingen en (on)voorspelbare werksituaties. Door de slaapproblemen moet appellant niet ’snachts werken om zijn .
dag-nachtpatroon niet verder te verstoren. Met de gestelde beperkingen wordt dan afdoende gewaarborgd dat functies worden geselecteerd die niet te hectisch (“rustig”) zijn. Wel begrijpt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat overmatige lawaaibelasting ook beperkt is te achten omdat dit tevens nogal psychisch belastend kan zijn. Op basis van de gebruikte medicatie is het vooralsnog verstandig appellant te beperken voor beroepsmatig autorijden en werken op gevaarlijke plaatsen. Ten slotte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat werk structuur en voldoening kan geven en appellant kan helpen uit het ervaren dal te geraken. Een activerende benadering is aangewezen, waarmee niet gezegd is dat appellant in het geheel geen beperkingen voor arbeid zou hebben. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de gewijzigde belastbaarheid van appellant vastgelegd in de FML van 14 januari 2015.
4.4. De in beroep overgelegde informatie van Lionarons van 29 juli 2015, waaruit blijkt dat ongewijzigd sprake is van een chronische depressie, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven de onder 4.3 weergegeven belastbaarheid van appellant te wijzigen. In het rapport van 10 augustus 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat deze informatie niet specifiek op de datum in geding ziet, maar geheel conform de al bekende gegevens is. Bij appellant is sprake van een depressieve stoornis, waarmee volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep al bij de vastgestelde beperkingen rekening is gehouden.
4.5.
Uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat niet alleen kennis is genomen van de door appellant ingebrachte informatie van Lionarons, maar dat deze informatie ook in volle omvang bij de beoordeling is betrokken. Dit heeft bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot dezelfde diagnose geleid en tot een aanpassing van de gestelde beperkingen. Gelet op de beknopte informatie van Lionarons en de omstandigheid dat in hoger beroep geen nadere medische stukken zijn overgelegd, wordt geen aanleiding gezien het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Voor het standpunt dat onderzocht had moeten worden of sprake is van PTSS bieden de gedingstukken geen aanknopingspunten. Een aanwijzing daarvoor is niet te vinden in de informatie van Lionarons. Dit betekend dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de in de FML van 14 januari 2015 vastgestelde belastbaarheid.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen wordt onder verwijzing naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 januari 2015 en 17 augustus 2015 geoordeeld dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom appellant, ondanks de in een aantal functies voorkomende signaleringen, in staat kan worden geacht deze functies te verrichten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat hectische werkomstandigheden of overmatig lawaai (aspect 3.7 op de FML) in de geselecteerde functies niet voorkomen. Waarom de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dit niet heeft kunnen vaststellen, heeft appellant niet nader onderbouwd. Dit betekent dat het bestreden besluit ook is voorzien van een juiste arbeidskundige grondslag.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant per 25 november 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en B.M. van Dun en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.G.A.H. Toma

HD