ECLI:NL:CRVB:2017:1578
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht en verblijfsvergunningen
In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en de vraag of deze bijstand met terugwerkende kracht kan worden verleend. Appellanten ontvingen vanaf 17 april 2013 bijstand naar de norm voor gehuwden, maar deze werd op 29 oktober 2013 ingetrokken omdat appellant geen geldige verblijfsstatus had. Na een aanvraag op 8 september 2014, waarin appellanten vroegen om bijstand naar de norm voor gehuwden met terugwerkende kracht, heeft het dagelijks bestuur deze aanvraag afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk voor de periode voorafgaand aan 8 april 2014 en ongegrond voor de rest. Appellanten gingen in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard voor de periode van 22 januari 2014 tot 8 april 2014. De Raad stelt vast dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de kosten van levensonderhoud hebben voorzien in de periode van 29 oktober 2013 tot 22 januari 2014. De Raad bevestigt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. De Raad vernietigt de niet-ontvankelijkverklaring van de rechtbank, verklaart het beroep tegen het besluit van 9 februari 2015 ongegrond en bevestigt de overige delen van de aangevallen uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten.