ECLI:NL:CRVB:2017:1553
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen bijstand met terugwerkende kracht; bijzondere omstandigheden niet aangetoond
In deze zaak heeft appellant op 18 maart 2014 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft deze aanvraag op 13 juni 2014 afgewezen, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft hij op 11 juli 2014 opnieuw bijstand aangevraagd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat hij niet op een afspraak was verschenen. Ook hiertegen heeft appellant geen bezwaar gemaakt. Op 10 februari 2015 heeft appellant wederom bijstand aangevraagd, met terugwerkende kracht tot 1 maart 2014. Het college heeft deze aanvraag op 16 maart 2015 goedgekeurd, maar weigerde bijstand met terugwerkende kracht, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.
De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij stelde dat hij dakloos was, psychische problemen had en problemen met zijn DigiD, waardoor hij niet eerder een aanvraag kon indienen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 11 april 2017 geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat hij met terugwerkende kracht bijstand zou ontvangen. De Raad heeft vastgesteld dat de omstandigheden van appellant, zoals dakloosheid en psychische problemen, niet hebben belet dat hij op 18 maart 2014 en 11 juli 2014 aanvragen heeft ingediend. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep afgewezen.