In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. Het geschil betreft de vraag of de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag, opgelegd aan een ambtenaar wegens plichtsverzuim, evenredig is. De ambtenaar was beschuldigd van het versturen van seksueel getinte WhatsApp-berichten naar een collega, wat leidde tot een onderzoek naar seksuele intimidatie. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de opgelegde straf onevenredig was aan de aard van het plichtsverzuim, omdat niet alle gedragingen die aan het ontslag ten grondslag lagen, voldoende waren onderbouwd.
De Raad heeft de context van de verzonden berichten in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat de situatie diffuus was en dat er geen zekerheid bestond over de ongewenstheid van de berichten voor de ontvanger. De Raad concludeerde dat, hoewel er sprake was van plichtsverzuim, de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet evenredig was aan de gedragingen van de ambtenaar. De Raad onderschreef de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene.