ECLI:NL:CRVB:2017:1513
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.H. Bel
- J.T.H. Zimmerman
- M.J.W. van Breukelen
- Rechtspraak.nl
Toekenning IOAZ-uitkering en voorwaarden voor beëindiging van bedrijfsmatige activiteiten
In deze zaak heeft appellante op 17 april 2014 een uitkering aangevraagd op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Appellante dreef op dat moment twee ondernemingen, een schoonheidsinstituut en een stichting, maar heeft alleen het schoonheidsinstituut opgegeven bij haar aanvraag. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht heeft op 21 mei 2014 in principe een IOAZ-uitkering toegekend, onder de voorwaarde dat appellante haar bedrijfsmatige activiteiten binnen anderhalf jaar na de aanvraag zou beëindigen. In 2016 heeft het college opnieuw een IOAZ-uitkering toegekend aan appellante.
De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellante op 1 juni 2016 haar activiteiten binnen de stichting heeft beëindigd. De Raad oordeelt dat het college de voorwaarde voor beëindiging van de activiteiten terecht heeft gesteld, aangezien appellante tot het moment van de aanvraag en het bestreden besluit enig bestuurder was van de stichting. De Raad heeft ook geoordeeld dat appellante zelf verantwoordelijk was voor de inhoud van haar aanvraag en dat het college niet verplicht was om haar aanvraag als een aanvraag om bijstand op grond van het Bbz 2004 op te vatten.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.