ECLI:NL:CRVB:2017:1468

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
16/3643 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting wegens niet verstrekken van gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die sinds 25 juli 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstand zien opschorten en later intrekken omdat hij niet was verschenen op oproepen om inlichtingen te verstrekken. Dit volgde op een anonieme tip dat hij mogelijk illegale activiteiten verrichtte als DJ en websitebouwer. De gemeente Enschede had een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand en had appellant meerdere keren uitgenodigd om gegevens te verstrekken, maar hij was niet verschenen op de gesprekken. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellant niet had voldaan aan de verzoeken om informatie. De Raad bevestigde dat de termijn voor het verstrekken van gegevens niet te kort was en dat het college niet verplicht was om appellant op andere manieren te benaderen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

16.3643 WWB

Datum uitspraak: 18 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
19 april 2016, 15/1754 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om vergoeding van schade ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2017. Namens appellant is verschenen mr. De Kaste. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.H.T. Weghorst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 25 juli 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme tip dat appellant via Facebook verschillende spullen verkoopt en een illegale website heeft met verschillende activiteiten, zoals het maken van websites, en het vermoeden dat appellant werkzaam is als DJ, heeft het team Handhaving van de gemeente Enschede (team) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft een medewerker van het team appellant bij brief van 26 november 2014 uitgenodigd voor een gesprek op 2 december 2014 met medeneming van nader genoemde gegevens, waaronder bankgegevens, een overzicht van al zijn verdiensten als DJ en websitebouwer vanaf en alle aanschafnota’s van zijn studio en aanverwante apparatuur. Appellant is niet verschenen op dit gesprek.
1.3.
Bij besluit van 2 december 2014 heeft het college het recht op bijstand van appellant met ingang van 2 december 2014 opgeschort op de grond dat hij niet is verschenen op de oproep om inlichtingen te verstrekken. Appellant is in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen en is daartoe opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 4 december 2014 met medeneming van de eerder gevraagde gegevens. Appellant is niet verschenen op het gesprek op 4 december 2014 en heeft zich daar ook niet voor afgemeld. Tegen het opschortingsbesluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 8 december 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 juli 2015 (bestreden besluit), heeft het college, voor zover van belang, de bijstand met ingang van
2 december 2014 beëindigd (lees: ingetrokken), op de grond dat appellant geen gevolg heeft gegeven aan de oproepen om inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de voortzetting van zijn bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. De bijstand is ten onrechte opgeschort en ingetrokken. Appellant kan zich niet vinden in de vermeende aanleiding waarom hij met spoed op het kantoor diende te verschijnen, nu het college bekend was met zijn hobby als DJ. Appellant heeft de brief van 26 november 2014, waarin hij werd uitgenodigd, niet ontvangen. De termijn die in het opschortingsbesluit is genoemd voor het gesprek op 4 december 2014 was te kort. Appellant begrijpt niet waarom niet op andere wijze contact met hem is gezocht, bijvoorbeeld per e-mail, telefoon of via de digitale map.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand ingaande 2 december 2014 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden. Anders dan appellant heeft aangevoerd, kan de vraag of hij de brief van 26 november 2014 al dan niet heeft ontvangen, niet meer aan de orde komen.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3.
Het enkele feit dat het college bekend was met de hobbymatige DJ-activiteiten van appellant betekent niet dat het college appellant niet mocht oproepen voor een gesprek, onder medebrenging van een aantal gegevens. Dat gesprek en de bij het besluit van 2 december 2014 opgevraagde gegevens waren van belang om inzicht te krijgen in de omvang en aard van die activiteiten en waren aldus van belang voor de verlening van de bijstand. Vaststaat dat appellant niet is verschenen op 4 december 2014 en ook de gevraagde gegevens niet uiterlijk op die datum heeft ingeleverd.
4.4.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, was de hem geboden termijn om naar het gesprek op 4 december 2014 te gaan niet te kort. Immers, volgens vaste rechtspraak (uitspraak van
15 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2382) mag het college er in beginsel van uitgaan dat post die in de brievenbus van het woonadres van een betrokkene wordt gedaan met een uitnodiging op de daarop volgende dag te verschijnen, de betrokkene zo tijdig bereikt dat hij aan die uitnodiging gevolg kan geven of om uitstel kan verzoeken. Dit uitgangspunt geldt in het geval van appellant onverkort. Gelet hierop heeft het college op goede grond kunnen volstaan met het op 2 december 2014 deponeren van de uitnodiging voor het gesprek op 4 december 2014 in de brievenbus van het woonadres van appellant en hoefde het college geen aanleiding te zien om appellant op andere wijze uit te nodigen dan het heeft gedaan.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het college was daarom bevoegd de bijstand van appellant met ingang van 2 december 2014 in te trekken. Wat appellant heeft aangevoerd, vormt geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot intrekking van bijstand heeft kunnen besluiten.
4.6.
Gelet op 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade is daarom geen grond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2017.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J.M.M. van Dalen

IJ