ECLI:NL:CRVB:2017:1448
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen op geld waardeerbare verzorging
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege verzwegen op geld waardeerbare verzorging. Appellanten, een moeder en haar zoon, ontvingen sinds 1 oktober 2005 bijstand naar de norm voor gehuwden. Na een vermoeden van fraude heeft de sociale recherche Gelderland-Zuid een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Uit het onderzoek bleek dat de moeder van appellanten, die een persoonsgebonden budget (pgb) ontving, zorg ontving van haar zoon, die als zorgverlener was aangewezen. Appellanten hebben echter nagelaten deze zorg en de bijbehorende inkomsten te melden aan het college, wat leidde tot een schending van de inlichtingenverplichting.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland bevestigd, waarin het beroep tegen het besluit van het college ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelde dat appellanten op geld waardeerbare werkzaamheden hebben verricht en dat het college terecht is overgegaan tot herziening en terugvordering van de bijstand. De Raad benadrukte dat de verplichting om informatie te verstrekken objectief is en dat opzet geen rol speelt. De verklaringen van appellanten en de zorgverlener waren consistent en boden voldoende basis voor de besluitvorming van het college. De Raad concludeerde dat appellanten ten onrechte bijstand hebben ontvangen en dat de terugvordering gerechtvaardigd is, ongeacht de vraag of er sprake was van fraude.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met A.B.J. van der Ham als voorzitter en M. Hillen en M. ter Brugge als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 april 2017.