Uitspraak
15.2906 WWB
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de intrekking van de bijstandsverlening aan appellanten werd bevestigd. Appellanten ontvingen sinds 1 oktober 1979 bijstand, maar hun bijstandsaanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat zij niet alle gevraagde bankafschriften hadden overgelegd. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch had eerder de bijstand ingetrokken op basis van schending van de inlichtingenverplichting, nadat er bij een doorzoeking aanzienlijke contante bedragen waren aangetroffen. Appellanten dienden een nieuwe aanvraag in, maar het college stelde dat zij niet aan de informatieverplichting voldeden door niet alle bankafschriften te overleggen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van het college ongegrond, waarna appellanten in hoger beroep gingen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het college bevoegd was de aanvraag buiten behandeling te laten op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad benadrukte dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij redelijkerwijs niet in staat waren om de gevraagde gegevens tijdig te overleggen. De uitspraak werd gedaan op 11 april 2017.