ECLI:NL:CRVB:2017:1433

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
16/2190 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bevordering naar schaal 8 met terugwerkende kracht in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een verzoek van de Minister van Defensie om bevordering van een ambtenaar naar schaal 8 met terugwerkende kracht vanaf 2009. De rechtbank had het beroep van de ambtenaar gegrond verklaard en het besluit van de Minister vernietigd, waarbij de ambtenaar per 9 januari 2012 werd bevorderd naar schaal 8. De Minister had het verzoek afgewezen op basis van het feit dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een terugkeer naar eerdere aanstellingsbesluiten rechtvaardigden.

De Raad oordeelde dat het verzoek van de Minister om terug te komen van eerdere besluiten terecht was, maar dat de rechtbank ten onrechte 15 december 2011 als datum had aangemerkt waarop niet langer een terughoudende toetsing was aangewezen. De Raad benadrukte dat de functies van de ambtenaar en de hogere functie verschillende verantwoordelijkheden met zich meebrachten en dat de werkzaamheden die de ambtenaar verrichtte op het niveau van de hogere functie niet structureel waren opgedragen. De Raad concludeerde dat de Minister terecht geen aanleiding had gezien om de ambtenaar te bevorderen naar schaal 8.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige toetsing bij verzoeken om bevordering en de rol van nieuwe feiten in dergelijke procedures.

Uitspraak

16/2190 AW
Datum uitspraak: 13 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
15 maart 2016, 15/3007 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.M. van Breet een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 15/7746 AW, plaatsgevonden op
15 september 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.J.M.R. van den Ende-de Boer, A.G.J. van der Sanden en M.P.C. Jennen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Breet. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in elk van deze zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan betrokkene is vanaf 1 oktober 2008 de functie [functie 1] (schaal 7) en vanaf 1 oktober 2010 de functie [functie 2] (schaal 7) toegewezen. Na een reorganisatie is aan betrokkene de functie van [functie 2] (schaal 7) toegewezen op de afdeling [A.] ( [A.] ), cluster [B1] . De afdeling [A.] valt onder het defensieonderdeel [defensieonderdeel]
1.2.
Bij rekest van 16 juli 2014 heeft betrokkene verzocht om bevordering naar schaal 8 met terugwerkende kracht vanaf 2009. Bij besluit van 3 oktober 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 maart 2015 (bestreden besluit), heeft appellant dit verzoek afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het gaat om een verzoek om terug te komen van in het verleden genomen aanstellingsbesluiten en dat sprake is van een duuraanspraak. Wat de periode van 1 januari 2009 tot 16 juli 2014 betreft is volgens appellant geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Wat de periode vanaf 16 juli 2014 betreft heeft appellant geen aanleiding gezien voor het toekennen van een hogere salarisschaal.
1.3.
Met ingang van 1 juni 2015 is aan betrokkene de functie [functie 3] bij de afdeling [A.] , cluster [B2] (schaal 8), toegewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft het besluit van 3 oktober 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene per 9 januari 2012 wordt bevorderd naar de functie van [functie 3] in schaal 8. Hieraan ligt - kort samengevat - het volgende ten grondslag. Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene feitelijk werkzaamheden op het niveau van [functie 3] (schaal 8) heeft uitgevoerd. Voor zover het verzoek om bevordering betrekking heeft op de periode van 2009 tot 15 december 2011 gaat het om een verzoek om terug te komen van in rechte onaantastbare besluiten. Het gegeven dat collega A met terugwerkende kracht is bevorderd is wel een nieuw feit, maar omdat geen sprake is van gelijke gevallen leidt dat niet tot het oordeel dat betrokkene met terugwerkende kracht bevorderd moet worden naar schaal 8. Over de periode van 15 december 2011 tot 1 juni 2015 oordeelde de rechtbank dat betrokkene in elk geval met ingang van 9 januari 2012 heeft gefunctioneerd op het niveau van schaal 8 en dat deze werkzaamheden ook aan hem waren opgedragen. Daarom was appellant in elk geval vanaf die datum gehouden betrokkene te bevorderen naar de functie van [functie 3] die hij feitelijk vervulde en hem in te delen in de daarbij behorende salarisschaal.
3. In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank op de hierna te bespreken gronden bestreden. Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de Raad aanvaardt, dat het verzoek van appellant een verzoek was om terug te komen van eerdere, in rechte onaantastbare besluiten. Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft - ook - de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.2.
De Raad deelt het standpunt van appellant dat de rechtbank ten onrechte 15 december 2011 heeft aangemerkt als datum met ingang waarvan niet langer een terughoudende toetsing was aangewezen, in plaats van de datum waarop betrokkene het verzoek heeft ingediend,
16 juli 2014. Anders dan betrokkene heeft bepleit, is er ook geen andere reden om over de periode van 15 december 2011 tot 16 juli 2014 een ander toetsingskader te hanteren dan over de daaraan voorafgaande periode. Het hoger beroep slaagt dus in zoverre.
4.3.
Omdat betrokkene de uitkomst van de terughoudende toetsing van de rechtbank niet heeft bestreden, kan het bestreden besluit standhouden, voor zover dit betrekking heeft op de periode voor 16 juli 2014.
4.4.
Omdat het verzoek betrekking heeft op een zogenoemde duuraanspraak, diende appellant ook te bezien of er aanleiding was om aan betrokkene vanaf 16 juli 2014 een hogere salarisschaal toe te kennen.
4.5.
Appellant heeft in hoger beroep benadrukt dat de functies van [functie 2] en [functie 3] verschillende functies zijn met verschillende taken en verschillende verantwoordelijkheden. Appellant heeft niet bestreden dat betrokkene ook werkzaamheden op het niveau van [functie 3] (schaal 8) heeft verricht, maar naar zijn mening waren die taken niet structureel opgedragen en deed betrokkene deze werkzaamheden naast zijn eigen taken op vrijwillige basis en was hij daartoe niet verplicht. Daarom was er geen grond om betrokkene vanaf 16 juli 2014 te bevorderen naar schaal 8. In dit verband heeft appellant erkend dat het ontbreken van vacatures en later een vacaturestop ertoe hebben geleid dat een aantal medewerkers ICT, hoewel zij hiervoor wel gekwalificeerd waren, gedurende lange tijd niet konden doorstromen naar de functie van [functie 3] . In die periode zijn medewerkers wel gestimuleerd om zich met het oog op hun persoonlijke ontwikkeling voor te bereiden op een hogere functie en is dit ook met opleidingen gefaciliteerd.
4.6.
De Raad volgt appellant in dit betoog. Binnen de afdeling [A.] , cluster [B1] , is een aantal ICT functies onderscheiden die afzonderlijk zijn beschreven en gewaardeerd, zij het dat de functies in elkaars verlengde liggen en dat de taken elkaar deels overlappen. Appellant heeft zijn organisatie zo ingericht dat een andere functie wordt toegewezen op basis van een sollicitatie- en selectieprocedure. Dat betekent dat indien een medewerker, bijvoorbeeld in het kader van zijn ontwikkeling naar een volgende, hogere functie, werkzaamheden verricht die niet tot de eigen, maar tot die hogere functie behoren, dit vrijwillige en niet structureel opgedragen werkzaamheden zijn. Het feit dat betrokkene naast de werkzaamheden die behoren bij zijn functie [functie 2] geruime tijd complexere werkzaamheden heeft verricht die behoren tot het werkpakket van de [functie 3] brengt dan ook niet met zich dat in feite de functie [functie 3] aan hem was opgedragen. Appellant heeft daarom terecht geen aanleiding gevonden om betrokkene te bevorderen naar schaal 8.
4.7.
Gelet op 4.6 slaagt het hoger beroep. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen en het beroep ongegrond verklaren.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en M. Kraefft en
R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) L.L. van den IJssel

UM