ECLI:NL:CRVB:2017:1432

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
15/7746 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om bevordering in het ambtenarenrecht met betrekking tot duuraanspraak en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een ambtenaar, had verzocht om bevordering naar een hogere salarisschaal met terugwerkende kracht, maar dit verzoek was door de Minister van Defensie afgewezen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de appellant ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat de rechtbank weliswaar gedeeltelijk een onjuist toetsingskader had gehanteerd, maar dat de afwijzing van het verzoek om bevordering in rechte stand kon houden op basis van het juiste toetsingskader. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die de afwijzing konden rechtvaardigen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat de appellant niet in gelijke gevallen was te vergelijken met een collega die wel was bevorderd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden.

Uitspraak

15/7746 AW
Datum uitspraak: 13 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
5 oktober 2015, 15/2321 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. van Breet hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend. Daarop is namens appellant gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 16/2190 AW plaats gevonden op
15 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Breet. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.M.R. van den Ende-de Boer,
A.G.J. van der Sanden en M.P.C. Jennen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in elk van deze zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is vanaf 1 maart 2009 de functie van [functie 1] (schaal 7) en vanaf 1 oktober 2010 de functie van [functie 2] (schaal 7) toegewezen. Na een reorganisatie is appellant per januari 2012 wederom de functie van [functie 2] (schaal 7) toegewezen op de afdeling [A.] ( [A.] ), cluster [B.] . De afdeling [A.] valt onder het defensieonderdeel [Dienstonderdeel].
1.2.
Bij rekest van 19 mei 2014 heeft appellant verzocht om bevordering naar schaal 8 met terugwerkende kracht vanaf 2009. Bij besluit van 25 augustus 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 februari 2015 (bestreden besluit), heeft de minister dit verzoek afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het gaat om een verzoek om terug te komen van in het verleden genomen aanstellingsbesluiten en dat sprake is van een duuraanspraak. Wat de periode van 1 maart 2009 tot 19 mei 2014 betreft is volgens de minister geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Wat de periode vanaf 19 mei 2014 betreft heeft de minister geen aanleiding gezien voor het toekennen van een hogere salarisschaal.
1.3.
Met ingang van 1 augustus 2014 is aan appellant de functie [functie 3] (schaal 8) bij een andere afdeling van het [Dienstonderdeel] toegewezen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank op de hierna te bespreken gronden bestreden. De minister heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de Raad aanvaardt, dat het verzoek van appellant een verzoek was om terug te komen van eerdere, in rechte onaantastbare besluiten. Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft - ook - de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.2.
Wat de vóór 19 mei 2014 gelegen periode betreft spitst het geschil zich toe op de vraag of de bevordering van collega A naar schaal 8 moet worden aangemerkt als een gelijk geval, zodat het gelijkheidsbeginsel meebrengt dat aan appellant de bevordering naar schaal 8 met terugwerkende kracht niet mocht worden onthouden. Aangezien aan collega A tijdens zijn detachering structureel de werkzaamheden waren opgedragen van een functie op schaal 8 niveau, terwijl dat bij appellant niet het geval was, is geen sprake van gelijke gevallen. Dat in het besluit tot bevordering van collega A geen melding is gemaakt van de plaatsing in een schaal 8-functie en dat ook appellant (feitelijk) werkzaamheden op schaal 8 niveau verrichtte, doet niet af aan het oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
4.3.
Nu er overigens geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken, kan de weigering voor zover deze betrekking heeft op de periode vóór 19 mei 2014 stand houden. In wat appellant over deze periode heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is.
4.4.
Omdat het verzoek betrekking heeft op een zogenoemde duuraanspraak, diende de minister ook te bezien of er aanleiding was om aan appellant vanaf 19 mei 2014 een hogere salarisschaal toe te kennen.
4.5.
In lijn met hetgeen de rechtbank heeft overwogen stelt de Raad voorop dat de functiebeschrijving en functiewaardering van de functie [functie 2] niet ter discussie staan. De minister heeft benadrukt dat de functies van [functie 2] en [functie 3] verschillende functies zijn met verschillende taken en verschillende verantwoordelijkheden. De minister heeft niet bestreden dat appellant ook werkzaamheden op het niveau van [functie 3] (schaal 8) heeft verricht, maar naar zijn mening waren die taken niet structureel opgedragen aan appellant. Hij verrichtte deze werkzaamheden naast zijn eigen taken op vrijwillige basis en was daartoe niet verplicht. Daarom was er geen grond om appellant vanaf 19 mei 2014 te bevorderen naar schaal 8. In dit verband heeft de minister erkend dat het ontbreken van vacatures en later een vacaturestop ertoe hebben geleid dat een aantal medewerkers ICT, hoewel zij hiervoor wel gekwalificeerd waren, gedurende lange tijd niet konden doorstromen naar de functie van [functie 3]. In die periode zijn medewerkers wel gestimuleerd om zich met het oog op hun persoonlijke ontwikkeling voor te bereiden op een hogere functie en is dit ook met opleidingen gefaciliteerd.
4.6.
De Raad volgt de minister in dit betoog. Binnen de afdeling [A.] , cluster [B.] , is een aantal ICT functies onderscheiden die afzonderlijk zijn beschreven en gewaardeerd, zij het dat de functies in elkaars verlengde liggen en dat de taken elkaar deels overlappen. De minister heeft zijn organisatie zo ingericht dat een andere functie wordt toegewezen op basis van een sollicitatie- en selectieprocedure. Dat betekent dat indien een medewerker, bijvoorbeeld in het kader van zijn ontwikkeling naar een volgende, hogere functie, werkzaamheden verricht die niet tot de eigen, maar tot de hogere functie behoren, dit vrijwillige en niet structureel opgedragen werkzaamheden zijn. Het feit dat appellant naast de werkzaamheden die behoren bij zijn functie Medior ICT beheerder geruime tijd complexere werkzaamheden heeft verricht die tot het werkpakket van de [functie 3] behoren, brengt dan ook niet mee dat aan hem in feite de functie van [functie 3] was opgedragen. De minister heeft daarom terecht geen aanleiding gevonden om appellant te bevorderen naar schaal 8.
4.7.
Uit wat hiervoor is overwogen vloeit voort dat de rechtbank weliswaar gedeeltelijk een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd bij de beoordeling van het bestreden besluit, maar dat uitgaande van het juiste toetsingskader de afwijzing van het verzoek om bevordering in rechte stand kan houden. De aangevallen uitspraak wordt, met verbetering van gronden, bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en M. Kraefft en
R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) L.L. van den IJssel

UM