ECLI:NL:CRVB:2017:143

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
16/2397 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kledingkosten op basis van algemene noodzakelijke kosten van bestaan

Op 17 januari 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellanten die bijstand ontvangen op basis van de Participatiewet. De appellanten, die sinds 1 september 2008 bijstand ontvangen, hadden op 2 februari 2015 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de aanschaf van kleding. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de kosten voor kleding behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan die uit het eigen inkomen moeten worden voldaan. De appellanten hebben bezwaar gemaakt, maar dit werd door de rechtbank ongegrond verklaard.

In hoger beroep hebben appellanten opnieuw aangevoerd dat zij niet in staat zijn om te sparen of te reserveren voor de kosten van kleding, en dat zij geen mogelijkheden hebben om geld te lenen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het ontbreken van reserveringsruimte en de aanwezigheid van schulden geen bijzondere omstandigheden vormen die rechtvaardigen dat bijzondere bijstand wordt verleend. De Raad heeft de argumenten van appellanten in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze in essentie een herhaling zijn van de eerder aangevoerde gronden. De Raad heeft zich volledig kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank en heeft het hoger beroep afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 januari 2017.

Uitspraak

16.2397 PW

Datum uitspraak: 17 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
10 maart 2016, 15/4593 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) beide te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. drs. ir. G.A.S. Maduro BA, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2016. Namens appellanten is verschenen mr. drs. ir. Maduro BA. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen sinds 1 september 2008 bijstand laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW), naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Op 2 februari 2015 hebben appellanten bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de aanschaf van kleding.
1.3.
Bij besluit van 24 april 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 juli 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel dienen te worden voldaan uit het eigen inkomen, door eerst te sparen of indien dit niet (voldoende) is gebeurd door het afsluiten van een lening. Dat niet is gespaard en geen lening is of kan worden afgesloten is geen reden om bijzondere bijstand te verlenen. Het bezwaar dat appellanten in het verleden schulden hadden en hier maandelijks op moesten afbetalen, is volgens vaste rechtspraak geen bijzondere omstandigheid die de verlening van bijzondere bijstand rechtvaardigt. Verder is niet met concrete gegevens onderbouwd dat appellanten niet in staat zijn geweest te reserveren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1537) de kosten van aanschaf van kleding worden gerekend tot de periodiek voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden voldaan uit het inkomen op bijstandsniveau, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening voor deze kosten is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. De rechtbank heeft verder overwogen dat de aangevoerde omstandigheid dat appellanten niet in staat zijn geweest om te reserveren omdat dit met een bijstandsuitkering vrijwel onmogelijk is, niet kan worden aangemerkt als bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden kan volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de hiervoor genoemde uitspraak) ook niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid. De enkele stelling dat appellanten een zoon met een verstandelijke beperking hebben, maakt evenmin dat sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat de kosten van kleding niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben, evenals in beroep, aangevoerd dat zij niet kunnen sparen dan wel reserveren van de bijstand en dat er geen derden zijn waarvan zij geld kunnen lenen. Appellanten hebben verschillende schulden die zij moeten afbetalen. De rechtbank gaat uit van een theoretische situatie waarbij het mogelijk zou kunnen zijn dat een uitkeringsgerechtigde zou kunnen reserveren voor bepaalde onvoorziene omstandigheden. In de praktijk blijkt echter dat uitkeringsgerechtigden nauwelijks rond komen van een PW-uitkering. Gelet hierop is er wel degelijk sprake van bijzondere omstandigheden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2017.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) L.L. van den IJssel

HD