ECLI:NL:CRVB:2013:1537

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
27 augustus 2013
Zaaknummer
11-7414 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor aanschaf van beha's op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Breda. Appellante, die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had op 9 maart 2011 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van vier beha's ter waarde van € 60. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de kosten voor beha's behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en uit het reguliere inkomen moeten worden voldaan. Appellante stelde dat zij door haar schulden niet in staat was om te reserveren voor deze kosten en dat mannen niet voor dezelfde kosten worden gesteld, wat volgens haar een vorm van discriminatie zou zijn.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de kosten voor de aanschaf van beha's in beginsel uit de bijstandsuitkering moeten worden bekostigd, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat er noodzakelijke meerkosten waren en dat de vervanging van beha's voorzienbaar was. Bovendien werd het argument van discriminatie verworpen, omdat de bijstandsnorm voor mannen en vrouwen gelijk is en er geen onderscheid wordt gemaakt op basis van geslacht.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van griffier G.J. van Gendt, en werd openbaar uitgesproken op 27 augustus 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/7414 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
1 november 2011, 11/2866 WWB (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 2 juli 2013. Appellante is, zonder bericht, niet verschenen. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft op
9 maart 2011 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van aanschaf van vier beha’s voor een bedrag van in totaal € 60,--.
1.2.
Bij besluit van 9 maart 2011, gehandhaafd bij besluit van 6 april 2011 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de kosten van beha’s behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel dienen te worden voldaan uit het reguliere inkomen. Dat appellante wegens gestelde schulden niet heeft kunnen reserveren vormt geen bijzondere omstandigheid die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigt. De stelling van appellante dat mannen niet voor dezelfde kosten worden gesteld, brengt volgens het college niet mee dat sprake is van verboden discriminatie.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
De kosten van aanschaf van (onder)kleding, waaronder beha’s, zijn kosten die gerekend worden tot de periodiek voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen op bijstandsniveau, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening voor deze kosten is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat die kosten noodzakelijk zijn. De vraag die ter beantwoording voorligt is of deze kosten in dit geval voortvloeien uit de bijzondere omstandigheden.
4.4.
Appellante heeft in dat verband, samengevat, aangevoerd dat zij een beha draagt met cupmaat 85D, dat dit extra kosten meebrengt, dat zij voor beha’s, anders dan voor andere zaken, niet in een kringloopwinkel of tweedehands zaak terecht kan en dat zij wegens schulden niet heeft kunnen reserveren. Vooropgesteld wordt dat appellante niet heeft onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat zij met extra hoge kosten van beha’s (bijvoorbeeld door versnelde slijtage of het aangewezen zijn op dure kwaliteitsmerken) is geconfronteerd. Aangenomen dat geen sprake is van noodzakelijke meerkosten en dat vervanging van goederen als deze voorzienbaar is, dient appellante deze aanschaf uit de lopende bijstandsuitkering te bekostigen dan wel had zij daarvoor dienen te reserveren. Dat de tweedehands markt voor de vervanging en aanschaf van beha’s met deze cupmaat volgens appellante geen soelaas zou bieden, leidt niet tot een ander oordeel. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen kan naar vaste rechtspraak (CRvB 6 juli 2010, LJN BN0624) niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die in het individuele geval bijstandsverlening rechtvaardigt. Schulden of het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB.
4.5.
Appellante heeft verder nog aangevoerd dat sprake is van “een vorm van discriminatie ten opzichte van mannen”. Met betrekking tot deze door appellante niet nader toegelichte beroepsgrond wordt overwogen dat het gelijkheidsbeginsel ertoe verplicht gelijke gevallen gelijk te behandelen en ongelijke gevallen ongelijk naar de mate van hun ongelijkheid. Zo appellante heeft bedoeld te zeggen dat vrouwen en mannen ten onrechte gelijk worden behandeld omdat de bijstandsnorm voor vrouwen en mannen gelijk is en mannen zich niet voor deze specifieke kosten zien gesteld, wordt het volgende overwogen. De bijstandswet- en regelgever heeft voor personen die recht hebben op algemene bijstand, al naargelang leeftijd en woon- of leefvorm, normen en toeslagen vastgesteld waarmee zij geacht worden in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Daarbij is geen onderscheid gemaakt naar geslacht en/of uiterlijke kenmerken van vrouw of man of daarmee samenhangende kosten. Van belang is dat algemene bijstand wordt verleend naar een all-in norm, wat inhoudt dat de bijstandontvanger de vrijheid heeft de bijstand te besteden op een wijze die hem goeddunkt. Betrokkenen kunnen - binnen bepaalde marges - naar behoefte van die bestedingsvrijheid gebruik maken. Dat daaraan door vrouwen en mannen als regel op onderscheiden wijze invulling wordt gegeven is een feit van algemene bekendheid aangezien vrouwen en mannen zich deels voor uiteenlopende kosten, al dan niet samenhangend met de voor vrouw of man eigen kenmerken, zien gesteld. Daarmee kan echter niet worden gezegd, anders dan appellante kennelijk meent, dat de regeling van de algemene bijstand, en de toepassing daarvan in dit geval, strijdig is met het gelijkheidsbeginsel.
4.6.
Ten slotte heeft appellante er nog op gewezen dat zij wel bijzondere bijstand heeft ontvangen voor de kosten van een kast, een koelkast, een fiets en door haar verschuldigd griffierecht. Dit vormt op zichzelf echter geen grond om appellante tevens voor bijzondere bijstand voor de aanschaf van vier beha’s in aanmerking te brengen, aangezien elke aanvraag om bijstand een afzonderlijke beoordeling vergt.
4.7.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.6 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2013.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) G.J. van Gendt

HD