ECLI:NL:CRVB:2017:1415
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering en bewijsontvankelijkheid bij onderzoek door onbevoegde controleurs
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de herziening van studiefinanciering van appellante, die door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was herzien op basis van een onderzoek naar haar woonsituatie. Dit onderzoek was uitgevoerd door controleurs die niet bevoegd waren, wat leidde tot de vraag of de bevindingen van dit onderzoek als bewijs konden worden gebruikt.
De minister had appellante met ingang van 1 september 2012 studiefinanciering toegekend, berekend naar de norm voor uitwonende studenten. Na een huisbezoek op 14 januari 2013 door controleurs, werd op basis van hun rapport de studiefinanciering herzien naar die voor thuiswonende studenten. Appellante ging in bezwaar tegen deze herziening, maar haar bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad oordeelde dat de controleurs die het onderzoek hadden uitgevoerd, niet bevoegd waren en dat het bewijs dat zij hadden verzameld, derhalve onrechtmatig was. Zonder dit bewijs was er onvoldoende grond voor de minister om te stellen dat appellante niet op het juiste adres woonde. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.970,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsgeldigheid van bewijs in bestuursrechtelijke procedures.