ECLI:NL:CRVB:2017:1336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
15/5740 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 juli 2015, waarin zijn WAO-uitkering was herzien. De Raad had in die uitspraak geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op de eerdere besluitvorming. Verzoeker stelde dat de rechtbank en de Raad onvoldoende kennis hadden genomen van de onderliggende medische stukken. De Raad heeft het verzoek om herziening beoordeeld aan de hand van de voorwaarden die zijn gesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad concludeert dat de aangevoerde argumenten van verzoeker niet voldoen aan de strikte voorwaarden voor herziening. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening kan alleen worden toegepast indien er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die voor de uitspraak niet bekend waren en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad heeft vastgesteld dat de door verzoeker ingediende stukken geen nieuwe feiten bevatten die de eerdere uitspraak zouden kunnen ondermijnen.

Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om herziening afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 april 2017, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5740 WAO
Datum uitspraak: 7 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 31 juli 2015, 14/1818
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 31 juli 2015.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2017. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 13 juli 2005 is de uitkering die verzoeker op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, met ingang van 6 september 2005 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit is ongegrond verklaard.
1.2.
Bij besluit van 2 februari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die ertoe leiden dat moet worden teruggekomen van eerdere besluitvorming over de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoeker. In dit besluit is ook vastgesteld dat verzoeker geen toegenomen beperkingen heeft voortkomend uit dezelfde oorzaak en binnen vijf jaar na de eerdere herziening van zijn uitkering. Het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit is, na verzekeringsgeneeskundig onderzoek, bij besluit van
28 juni 2013 ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank Noord-Nederland heeft bij uitspraak van 13 februari 2014, 13/884, het beroep van verzoeker tegen het besluit van 28 juni 2013 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij de uitspraak van 31 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2576, waarvan nu herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland van
13 februari 2014 met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevestigd onder veroordeling van het Uwv in de proceskosten. De Raad heeft hiertoe overwogen dat de diagnose ADHD niet gezien kan worden als een nieuw gebleken feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat in de stukken geen aanknopingspunten gevonden kunnen worden voor het oordeel dat verzoeker toegenomen beperkingen heeft. Tevens is overwogen dat het Uwv verzuimd heeft te beoordelen of wat door verzoeker is aangevoerd ertoe kan leiden dat hij aanspraak kan maken op een uitkering krachtens herziening van het besluit van 13 juli 2005 voor de periode na zijn aanvraag, waardoor het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Omdat de door verzoeker ingediende stukken geen feiten bevatten die zien op de onjuistheid van het besluit van 13 juli 2005 is het bestreden besluit in stand gelaten.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat de rechtbank en de Raad onvoldoende kennis hebben genomen van de onderliggende medische stukken.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening kan alleen worden toegepast indien aangelegenheden van feitelijke aard naar voren zijn gekomen. Het dient er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden.
4.3.
Wat verzoeker heeft aangevoerd, ziet niet op feiten of omstandigheden die voldoen aan de strikte onder 4.1 en 4.2 genoemde voorwaarden. Van feiten of omstandigheden die tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden is dan ook geen sprake.
5. Het verzoek om herziening wordt op grond van wat hiervoor is overwogen afgewezen. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van
J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2017.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.W.L. van der Loo

CVG