Uitspraak
8 april 2015, 14/4102 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar door de Minister van Defensie. Appellant, die een militair invaliditeitspensioen ontvangt vanwege een dienstgerelateerde psychische aandoening, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister dat zijn pensioen met ingang van 1 februari 2014 is verlaagd. De minister heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant de gronden van het bezwaar niet tijdig heeft ingediend, ondanks herhaalde uitnodigingen om dit te doen. De rechtbank heeft het beroep tegen deze niet-ontvankelijkverklaring ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 6 april 2017 geoordeeld dat de minister bevoegd was om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad overweegt dat appellant, ondanks de mededeling van zijn zorgcoördinator dat het bezwaar in goede orde was ontvangen, niet tijdig de gronden van bezwaar heeft ingediend. De Raad stelt vast dat de brieven van de minister, waarin appellant werd gewezen op de mogelijkheid van niet-ontvankelijkverklaring, terecht naar de bewindvoerder zijn gestuurd. De Raad concludeert dat de minister in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De Raad wijst erop dat de gestelde nalatigheid van de bewindvoerder voor rekening en risico van appellant komt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.