Uitspraak
OVERWEGINGEN
24 september 2013 ziekgemeld. Na een medisch onderzoek op 31 januari 2014 heeft de verzekeringsarts werknemer per 17 februari 2014 volledig geschikt verklaard voor de maatgevende arbeid. Tevens heeft deze arts, omdat werknemer vanaf 19 juni 2013 via deelname aan het [programma] drie maanden voor behandeling van zijn drugsverslaving is opgenomen geweest in een privékliniek in Engeland, de eerste arbeidsongeschiktheidsdag verschoven van 24 september 2013 naar 19 juni 2013. Bij besluit van 11 februari 2014 is werknemer, in verband met de nawerking van zijn inmiddels beëindigde verzekering, per 19 juni 2013 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
11 februari 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van 10 juni 2014 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
11 september 2013 is opgenomen geweest in een verslavingskliniek onvoldoende is voor het oordeel dat werknemer per 19 juni 2013 arbeidsongeschikt is in de zin van de ZW. Appellant had moeten onderzoeken of uit de verslaving gebreken voortvloeiden dan wel dat er een noodzaak was tot klinische opname. Evenmin is navraag gedaan of werknemer voorafgaand aan de opname onderzocht is door een van de deskundigen van de verslavingskliniek en, indien dat het geval was, wat het resultaat daarvan was. Ook is hierover geen informatie opgevraagd bij de behandelend arts van werknemer. De rechtbank heeft het Uwv, met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de gelegenheid gesteld het gebrek te (laten) herstellen.
17 februari 2015 en de einduitspraak van 13 april 2015 geen hoger beroep heeft ingesteld zodat deze uitspraken in rechte vaststaan. Dit betekent dat appellant heeft berust in het oordeel van de rechtbank dat de noodzaak tot klinische opname dient te worden onderzocht. Benadrukt wordt dat de specifieke feiten en omstandigheden van dit geval met zich brengen dat een dergelijk onderzoek niet achterwege had mogen worden gelaten, voordat werd overgegaan tot het verschuiven van de eerste ziektedag van 24 september 2013 naar 19 juni 2013.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- heft van het Uwv een griffierecht van € 503,-;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 990,-.
Ch. van Voorst als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017.