ECLI:NL:CRVB:2017:1275

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
5 april 2017
Zaaknummer
15/2648 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 2007 met psychische klachten kampt, was eerder in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 70,4% en later op 65 tot 80%. Na een herbeoordeling in 2013 werd deze echter verlaagd naar 45 tot 55%. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, wat leidde tot een nieuwe beoordeling door het Uwv, die de arbeidsongeschiktheid opnieuw vaststelde op 55 tot 65%. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant adequaat hadden vastgesteld. In hoger beroep volhardde appellant in zijn standpunt dat zijn beperkingen onjuist waren vastgesteld en dat hij volledig arbeidsongeschikt was. Hij voerde aan dat er een onafhankelijke deskundige geraadpleegd had moeten worden. Het Uwv wijzigde tijdens het hoger beroep de beslissing op bezwaar, waardoor de WGA-vervolguitkering met terugwerkende kracht werd verhoogd naar 55 tot 65%. De Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 6 juni 2014, maar verklaarde het beroep tegen het gewijzigde besluit van 23 augustus 2016 ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en wettelijke rente over de te laat uitbetaalde uitkering.

Uitspraak

15/2648 WIA, 16/7639 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 maart 2015, 14/4062 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Stichting Prisma te Waalwijk (werkgever)
Datum uitspraak: 31 maart 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een gewijzigde beslissing op bezwaar van 23 augustus 2016. Partijen hebben nadere stukken ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Werkgever is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als begeleider in de gehandicaptenzorg voor 36 uur per week toen hij op 4 juli 2007 uitviel met psychische klachten. Hij is met ingang van 1 juli 2009 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 70,4%. Met ingang van 1 december 2011 is hij in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Naar aanleiding van het door appellant gemaakte bezwaar is deze uitkering per 3 april 2012 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. Op 20 augustus 2013 heeft appellant verzocht om een herbeoordeling. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 5 december 2013 de WGA-vervolguitkering ongewijzigd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 april 2014 geconcludeerd dat appellant in verband met de al jaren bestaande vermoeidheid en mentale problematiek beperkt is ten aanzien van werk waarin sprake is van veelvuldige deadlines en productiepieken en een hoog handelingstempo. Hij moet kunnen terugvallen op directe collega’s of leidinggevenden. Appellant is niet geschikt voor wisselende diensten en nachtwerk en kan gemiddeld ongeveer 6 uur per dag en 30 uur per week werken, maar er zijn geen medisch-objectieve redenen voor een verdere urenreductie. De hemochromatose leidt niet tot extra beperkingen. Met de nekklachten is voldoende rekening gehouden door het tillen en dragen licht te beperken en door appellant te beperken ten aanzien van het frequent hanteren van zware lasten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 april 2014.
1.4. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 juni 2014 de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies laten vervallen wegens de gestelde urenbeperking en heeft nieuwe functies geselecteerd die voor appellant passend zijn: productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), machinaal metaalbewerker
(SBC-code 264122), huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) en administratief medewerker (SBC-code 315090). Op basis hiervan is een mate van arbeidsongeschiktheid van 62,59% berekend.
1.5. Bij beslissing op bezwaar van 6 juni 2014 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 5 december 2013 gegrond verklaard en de
WGA-vervolguitkering met ingang van 2 december 2013 vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat het medisch standpunt van de verzekeringsartsen afdoende is gemotiveerd. Zij hebben bij appellant niet te geringe medische beperkingen vastgesteld en waren op de hoogte van de door hem gestelde klachten. Appellant heeft zijn stelling dat hij meer beperkt is niet onderbouwd met medisch objectiveerbare gegevens. De rechtbank gaat dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 8 april 2014. Gelet op de FML en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet wordt overschreden. De mate van arbeidsongeschiktheid is per 2 december 2013 terecht vastgesteld op 62,59%.
3.1. In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat zijn beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Hij is op en na 2 december 2013 volledig, althans meer dan 62,59%, arbeidsongeschikt. Er had een onafhankelijke deskundige moeten worden geraadpleegd om een goed beeld van zijn klachten en beperkingen te kunnen krijgen. De optelsom van belastingen wordt hem te veel. Indien hij zich op een bepaald moment moet inspannen moet hij dat op een ander moment compenseren. Hij heeft nu een wankel evenwicht bereikt. Indien hij toch met veel inspanning ‘normaal’ probeert te functioneren zou dit, zoals in het verleden het geval is geweest, leiden tot een toename van zijn klachten en excessief ziekteverzuim. Hij is aangewezen op een beschutte werkomgeving, waarbij uit preventief opzicht het aantal uren dat hij per week kan werken beperkt is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant adviezen van verzekeringsarts M.M.F. Timmerhuis van 21 april 2015 en 19 oktober 2016 overgelegd. Deze heeft geconcludeerd dat appellant bij het ouder worden is vastgelopen in zijn oorspronkelijke aandoening: autisme of een daaraan verwante stoornis. Volgens Timmerhuis is appellant aangewezen op vaste routineafhankelijke werkwijzen, een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en kan hij niet snel reageren op zijn omgeving. Hij is aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact met klanten, patiënten of hulpbehoevenden is vereist en dat geen leidinggevende aspecten heeft. Om te zorgen dat er een stabiele situatie kan worden gecreëerd is er reden tot een preventieve urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week, zonder wisselende diensten, avond- en nachtwerk.
3.2. Het Uwv heeft hangende hoger beroep een nieuwe beslissing op bezwaar van 23 augustus 2016 (bestreden besluit 2) genomen, waarbij bestreden besluit 1 in die zin is gewijzigd dat de WGA-vervolguitkering per 20 augustus 2013 wordt vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Hieraan ligt ten grondslag dat de melding van de toename van arbeidsongeschiktheid ziet op 20 augustus 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant op die datum belastbaar is conform de FML van 8 april 2014.
3.3. De verzekeringsarts bezwaar en rapport heeft in zijn rapport van 22 november 2016 gereageerd op het rapport van Timmerhuis van 19 oktober 2016 en daarin aanleiding gezien om in de FML alsnog beperkingen op te nemen op het punt van het uiten van eigen gevoelens, het hanteren van emotionele problemen van anderen en leidinggevende aspecten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 28 november 2016 geconcludeerd dat met deze beperkingen de functies productiemedewerker industrie, machinaal metaalbewerker en huishoudelijk medewerker gebouwen nog steeds passend zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 6:19 en artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het hoger beroep mede betrekking op bestreden besluit 2. Nu bij dit besluit bestreden besluit 1 niet is gehandhaafd, omdat de WGA-vervolguitkering met ingang van een eerdere datum is verhoogd naar de klasse 55-65%, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking, dient het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond te worden verklaard en zal dit besluit worden vernietigd.
4.2. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de verzekeringsartsen zich geen compleet beeld van zijn problematiek hebben gevormd. Uit de rapporten van 31 oktober 2013 en 8 april 2014 blijkt dat zij kennis hebben genomen van het dagverhaal van appellant en de gegevens van de behandelend sector, waaronder een psychodiagnostisch onderzoek van GGZ Midden-Brabant uit 2006 en een ontslagbrief van de HSK Groep van 28 april 2008. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 november 2016 voorts gereageerd op de in hoger beroep door appellant ingebrachte rapporten van Timmerhuis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat betrokkene niet wezenlijk anders is dan ten tijde van het psychodiagnostisch onderzoek eind 2006. Er worden geen nieuwe psychiatrische diagnoses genoemd, appellant heeft aan de verzekeringsarts verklaard dat hij een stuk gelijkmatiger in zijn gedrag is geworden en er is geen behandeling in verband met een toename van klachten. Dat appellant zou zijn aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige onderbrekingen blijkt niet uit het onderzoek uit 2006, appellant kan dit aan. Wel blijkt uit dit onderzoek dat appellant problemen heeft met het uiten van zijn eigen gevoelens en het hanteren van emotionele problemen van anderen en is hij daarom alsnog op deze punten beperkt geacht, evenals voor een leidinggevende functie, waarbij deze eigenschappen meestal vereist zijn. Gezien het behoorlijk gevulde dagverhaal is er geen aanleiding voor een verdere urenbeperking, wel voor een verbod op wisseldiensten. Er is, mede gelet op deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, geen aanleiding voor het oordeel dat de beperkingen van appellant, zoals uiteindelijk neergelegd in de FML van 24 november 2016, zijn onderschat. In de arbeidskundige rapporten, waaronder het rapport van 28 november 2016, is voorts deugdelijk gemotiveerd dat appellant met deze beperkingen in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Het beroep tegen bestreden besluit 2 slaagt niet.
5. Het Uwv wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 990,- voor kosten van professionele rechtsbijstand in beroep en € 495,- in hoger beroep, in totaal € 1.485,-.
6. Nu bij bestreden besluit de datum waarbij de WGA-vervolguitkering is verhoogd naar de klasse 55-65% is gewijzigd van 5 december 2013 naar 20 augustus 2013, wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente over de hierdoor te laat uitbetaalde uitkering.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 juni 2014;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 23 augustus 2016 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente als hiervoor te kennen gegeven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van totaal € 1.485,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E. Dijt en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. van Rooijen
UM