ECLI:NL:CRVB:2017:1272
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlaging van de IOAW-uitkering wegens niet-nakoming van verplichtingen tot arbeidsinschakeling
Op 4 april 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de verlaging van de IOAW-uitkering van appellant met 30% gedurende één maand, omdat hij zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen om mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Appellant en zijn echtgenote ontvingen een uitkering op basis van de IOAW. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam verlaagde de uitkering na het niet verschijnen van appellant op een oproep voor een gesprek en het niet nakomen van inspanningsafspraken. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Raad overwoog dat de verordening die van toepassing was op het moment van de beslissing, de Verordening afstemming en handhaving WWB, IOAW, IOAZ Rotterdam 2013, was. De Raad concludeerde dat de verordening onmiddellijke werking had en dat de gedragingen van appellant moesten worden getoetst aan deze verordening. De Raad oordeelde dat het college terecht de uitkering had verlaagd, omdat appellant niet was verschenen op de oproep en niet had voldaan aan zijn verplichtingen. De Raad verwierp de argumenten van appellant dat hij de Nederlandse taal niet goed beheerst en dat hij niet in staat was de afspraken te begrijpen. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.