In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 2004 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) in aanvulling op een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De toeslag werd berekend naar de norm van een gehuwde met kind. In 2013 heeft het Uwv geconstateerd dat appellante niet alle relevante inkomsten had doorgegeven, wat leidde tot een terugvordering van te veel betaalde toeslag en het opleggen van een boete. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij alle informatie tijdig heeft doorgegeven en dat er geen grond was voor het opleggen van een boete. De Raad heeft geoordeeld dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft overtreden door inkomsten uit een WAO-hiaatverzekering en de inkomsten van haar partner niet tijdig te melden. De opgelegde boete van € 520,- is als evenredig beoordeeld. De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv vernietigd voor zover deze betrekking hadden op de boete, maar het beroep tegen het besluit van 9 februari 2017 ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.