Uitspraak
OVERWEGINGEN
26 juli 2013. Met inachtneming van deze beperkingen van betrokkene heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd en een verlies aan verdiencapaciteit berekend van minder dan 35%. Bij besluit van 13 augustus 2013 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene met ingang van 12 september 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
angst-, stemmings-, en agorafobieklachten onder behandeling gesteld en is behandeld met medicatie. Dat deze klachten werden toegeschreven aan de ziekte van Behҫet ligt voor de hand als geen andere gebeurtenis wordt genoemd. In dat licht heeft Boeykens genoegzaam gemotiveerd dat op 12 september 2013 sprake was van de ziekte van Behҫet met reactieve klachten maar ook klachten als gevolg van een PTSS.
26 juli 2013 onvoldoende tegemoet komt aan de klachten van appellant. Het hoger beroep van appellant slaagt in dit opzicht. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag wordt overwogen dat, uitgaande van de juistheid van de voor betrokkene vastgestelde en in de FML van 26 juli 2013 weergegeven belastbaarheid, betrokkene in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor hem geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 december 2014 de signaleringen die erop duiden dat er mogelijk sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid, naar behoren toegelicht. Dit brengt mee dat appellant op juiste gronden de mate van arbeidsongeschiktheid op 12 september 2013 heeft vastgesteld op minder dan 35%, zodat betrokkene per die datum geen recht heeft op een WIA-uitkering.
10 januari 2014 als gevolg van toename van psychische klachten wegens de PTSS, staat daarmee vast dat deze toename voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij eerder gedurende de wachttijd ongeschikt was en op basis waarvan hij bij de einde wachttijdbeoordeling voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Voor wat betreft de omvang van de beperkingen op 10 januari 2014 wordt aangesloten bij de conclusies van Boeykens, zoals neergelegd in zijn rapport van 10 september 2014. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat appellant een nieuw besluit dient te nemen waar bij het vaststellen van de beperkingen acht dient te worden geslagen op het rapport van Boeykens. Zo nodig dient een arbeidskundig onderzoek plaats te vinden.
BESLISSING
- vernietigt de door de rechtbank gegeven opdracht aan appellant om opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 13 augustus 2013;
- verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 16 december 2013 ongegrond;
- vernietigt de vergoeding van griffierecht aan betrokkene ten bedrage van € 44,-;
- vernietigt de veroordeling tot vergoeding van proceskosten aan betrokkene ten bedrage van € 990,-;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- bepaalt dat het beroep tegen de door het Uwv te nemen beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 990,-.