ECLI:NL:CRVB:2017:1246

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
4 april 2017
Zaaknummer
15/1675 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en opnieuw bijstand verlenen in verband met detentie; verzoek schadevergoeding niet behandeld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft deze bijstand zien intrekken vanwege haar detentie. Het college heeft de bijstand met terugwerkende kracht opnieuw toegekend, maar appellante verzocht ook om schadevergoeding voor de periode waarin zij geen bijstand ontving. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op het verzoek om schadevergoeding. De Raad bevestigt de intrekking van de bijstand, maar vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze niet op het verzoek om schadevergoeding is ingegaan. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 990,- en bepaalt dat het college het griffierecht van € 123,- vergoedt. De uitspraak is gedaan op 4 april 2017.

Uitspraak

15/1675 WWB
Datum uitspraak: 4 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 januari 2015, 14/2106 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om het college te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2017. Namens appellante is verschenen mr. Gans. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E.M.H. Theunissen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Naar aanleiding van een melding dat appellante vanaf 25 november 2013 in detentie zat, heeft het college bij besluit van 2 januari 2014 de bijstand met ingang van 26 november 2013 beëindigd (lees: ingetrokken).
1.3.
Op 10 januari 2014 heeft appellante opnieuw bijstand aangevraagd per 24 december 2013. Bij besluit van 12 maart 2014 heeft het college appellante met ingang van de gevraagde datum bijstand toegekend.
1.4.
Bij besluit van 26 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 2 januari 2014 en 12 maart 2014 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat, gelet op het bepaalde in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, de bijstand terecht is ingetrokken en dat de situatie van appelante vervolgens door middel van de nieuwe aanvraag opnieuw is beoordeeld, waarbij de bijstand is toegekend zoals aangevraagd. Van een te late uitbetaling van de bijstand na de toekenning is geen sprake.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Intrekking
4.1.
Het college heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Nu met ingang van 24 december 2013 aan appellante opnieuw bijstand is verleend, loopt in dit geval de te beoordelen periode van 26 november 2013 tot 24 december 2013.
4.2.
Appellante bestrijdt niet dat zij in de periode van 26 november 2013 tot 24 december 2013 in verband met haar detentie op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB geen recht had op bijstand.
4.3.
Appellante is echter van mening dat het college ten onrechte de bijstand heeft ingetrokken omdat de periode waarin zij gedetineerd was al voor het nemen van het besluit tot intrekking bij het college bekend was. Appellante stelt dat zij vóór 2 januari 2014 het college twee keer over de datum van haar invrijheidstelling heeft geïnformeerd. Het college had appellante slechts tijdelijk van het recht op bijstand kunnen uitsluiten, zodat het recht op bijstand na afloop van de periode van detentie zou herleven en was niet gehouden de bijstand in te trekken. Door de wijze van besluitvorming is zij ten onrechte langere tijd verstoken geweest van bijstand.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellante heeft haar stelling dat het college ten tijde van het nemen van het intrekkingsbesluit al bekend was met de datum van haar invrijheidstelling niet aannemelijk gemaakt. Dat zij vóór het nemen van dat besluit twee keer bij het college heeft gemeld dat zij op 24 december 2013 uit detentie was ontslagen, vindt geen steun in de gedingstukken en heeft appellante ook niet met stukken nader onderbouwd. Gelet hierop heeft het college de bijstand van appellante terecht met ingang van 26 november 2013 ingetrokken op de grond dat zij gelet op haar detentie geen recht op bijstand had. Anders dan appellante stelt, heeft het college aldus niet gehandeld in afwijking van een vaste gedragslijn ter zake. Het college heeft ter zitting van de Raad desgevraagd verklaard dat het in het geval van detentie de gedragslijn hanteert dat de bijstand altijd wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop de detentie is aangevangen en dat na afloop van de periode van detentie op aanvraag opnieuw bijstand kan worden toegekend.
4.5.
Appellante is voorts van mening dat het college met de toekenning van de bijstand met terugwerkende kracht vanaf 24 december 2013 heeft erkend dat de bijstand ten onrechte is ingetrokken. Het college had daarom in bezwaar het intrekkingsbesluit moeten herroepen. Toekenning van bijstand hangende het bezwaar tegen de intrekking was volgens appellante onjuist en een ongeoorloofde vorm van getrapte besluitvorming.
4.6.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Reeds omdat de bijstand met ingang van 24 december 2013 op aanvraag is toegekend, is van getrapte besluitvorming geen sprake. Appellante heeft voorts eerst bij die aanvraag het bewijs van ontslag uit detentie overgelegd. Op basis daarvan heeft het college met ingang van de datum van ontslag uit detentie de bijstand toegekend.
4.7.
Appellante heeft ten slotte aangevoerd dat het college heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel, omdat haar is gezegd dat zij zich alleen maar hoefde te melden met het bewijs van ontslag en dat dan de bijstand zou worden hervat. Deze beroepsgrond slaagt niet, reeds omdat van een dergelijke toezegging niet is gebleken. Daarbij komt dat aan appellante inderdaad bijstand is toegekend nadat zij zich met het bewijs van ontslag uit detentie bij het college had gemeld.
Toekenning
4.8.
Tegen het besluit tot toekenning van bijstand met terugwerkende kracht vanaf
24 december 2014 heeft appellante geen afzonderlijke gronden ingediend. Zij heeft naar voren gebracht dat zij lange tijd verstoken is geweest van bijstand. Dit betreft de uitvoering van het besluit tot toekenning. Overigens heeft het college gesteld dat de uitbetaling van de bijstand door de intrekking en toekenning niet later heeft plaatsgevonden dan in het geval de bijstand voor bepaalde duur was ingetrokken. Appellante heeft dit niet weersproken.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep in zoverre niet slaagt en dat de rechtbank het beroep van appellante terecht ongegrond heeft verklaard. In zoverre moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
Schadevergoeding
5. Onder deze omstandigheden is voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen plaats. Appellante heeft echter al in beroep verzocht om het college te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden door de vertraagde uitbetaling van de bijstand per 24 december 2013. De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten op dat verzoek te beslissen. In zoverre zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade afwijzen.
6. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 990,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
 vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij niet is beslist op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade;
 wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
 bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
 veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 990,-;
 bepaalt dat het college het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 123,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik als voorzitter en E.C.R. Schut en F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2017.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C. Moustaïne

RH