1.6.Nadat het college een voornemen daartoe bekend had gemaakt en appellant zijn zienswijze hierover naar voren had gebracht, heeft het college appellant bij besluit van
1 oktober 2014, op grond van artikel 8:13 juncto artikel 16:1:2, eerste lid, van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) de disciplinaire straf opgelegd van ongevraagd en onvoorwaardelijk ontslag met ingang van 6 oktober 2014. Aan het strafontslag zijn de volgende gedragingen als plichtsverzuim ten grondslag gelegd:
1. medio 2011 heeft appellant zonder toestemming een aan de gemeente Kerkrade toebehorende bladblazer gepakt en deze doorverkocht;
2. eind 2012 heeft appellant onder valse voorwendselen de fiets van G in bezit genomen door aan zijn leidinggevende niet de waarheid te vertellen;
3. appellant heeft verzuimd om conform de met hem gemaakte afspraken een briefje voor de eigenaar op te hangen en te waken over de fiets;
4. appellant heeft verzuimd om de diefstal van de fiets voor zijn huis onmiddellijk door te geven aan zijn leidinggevende en hieromtrent aangifte te doen bij de politie;
5. appellant heeft onjuiste en niet met deugdelijke bewijsstukken te onderbouwen verklaringen afgelegd;
6. appellant is in 2012 en 2013 veelvuldig zonder toestemming buiten werktijd op de gemeentewerf geweest;
7. appellant heeft ten minste twee keer zonder toestemming zijn echtgenote toegang verleend om buiten het zicht van de leiding c.q. collega’s te komen op het achterterrein van de gemeentewerf.
Bij besluit van 11 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 oktober 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij (samengevat) overwogen dat hetgeen appellant heeft aangevoerd niet afdoet aan de aard en de ernst van de gedragingen en aan de kwalificatie daarvan als ernstig plichtsverzuim. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellant zijn gedragingen niet toegerekend kunnen worden. Het college was dan ook bevoegd hem een disciplinaire straf op te leggen. Gezien de aard en ernst van de vastgestelde gedragingen acht de rechtbank het opgelegde ontslag niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim.
3. Appellant heeft op hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.