ECLI:NL:CRVB:2017:1214

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
31 maart 2017
Zaaknummer
15/4333 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die eerder als opleidingsassistent werkte, meldde zich ziek met handklachten door artrose en later fibromyalgie. Het Uwv heeft na medisch onderzoek vastgesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor een uitkering, omdat zij per 17 juni 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft in bezwaar aangevoerd dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat en dat zij niet geschikt is voor de aangeboden functies. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de medische beoordeling van het Uwv heeft onderschreven. In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden gehandhaafd, maar de Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

15/4333 WIA
Datum uitspraak: 31 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
24 april 2015, 15/101 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Tracy hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2017. Appellante is – met bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is werkzaam geweest als opleidings-assistent. Met ingang van 27 februari 2012 heeft zij zich vanuit een situatie dat zij uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld met handklachten links en later ook rechts door artrose. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts een medisch onderzoek verricht en kennis genomen van informatie van de behandelende sector. Vervolgens heeft hij de beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige passende functies geselecteerd tot het vervullen waarvan appellante in staat is geacht. Bij besluit van 27 mei 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat zij met ingang van 17 juni 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
2. In bezwaar is namens appellante aangevoerd dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Bij appellante is fibromyalgie geconstateerd. Appellante acht zich medisch niet geschikt voor de geduide functies. Verder voldoet appellante niet aan het voor het vervullen van de voorgehouden functies vereiste opleidingsniveau. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML aanvullend opgenomen dat appellante rechtshandig is en dat de lokalisatie van de beperkingen tweezijdig is, namelijk aan de linker- en rechterduim, waarbij links meer beperkt is dan rechts. Verder is een aanvullende beperking aangenomen voor schroefbewegingen met hand en arm, met als toelichting dat de belasting niet hoogfrequent en met kracht mag plaatsvinden. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de voorgehouden functies onderzocht en alle functies passend geacht.
Bij besluit van 26 november 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door het Uwv bij appellante vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in het dossier aanwezige medische informatie bij de beoordeling betrokken. Appellante heeft geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat het medisch oordeel van het Uwv onjuist is. Met verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, waarbij melding is gemaakt van de uitspraak van 27 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2590, heeft de rechtbank overwogen dat terecht geen urenbeperking is aangenomen, omdat daarvoor pas aanleiding bestaat indien met het stellen van beperkingen op andere onderdelen van de FML niet voldoende aan de klachten van appellante tegemoet gekomen wordt. Verder heeft de rechtbank de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven toelichting op de geschiktheid van de geselecteerde functies afdoende geacht.
4. In hoger beroep heeft appellante haar eerder in bezwaar en beroep ingediende gronden gehandhaafd. Zij verbaast zich er over dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep na een kort onderzoek uitslagen van gedegen medische onderzoeken naast zich neerlegt.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Overwogen wordt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis heeft genomen van de in het dossier beschikbare medische informatie en deze kenbaar bij de beoordeling heeft meegewogen. Zo heeft de huisarts bij brief van 5 mei 2014 het huisartsenjournaal ingezonden, met een overzicht van de contacten van november 2011 tot september 2013. De beschreven problematiek van onder andere de handen en de fibromyalgie is bekend en de contacten met de voorganger van de huisarts dateren van voor de datum in geding en raken de beoordeling per 17 juni 2014 niet. De stelling van appellante dat een urenbeperking van 20 uur per week aan de orde zou zijn heeft zij niet met medische gegevens onderbouwd. Dat appellante de zorg voor haar kinderen en het huishouden moeilijk kan combineren met een fulltime baan maakt niet dat appellante als gevolg van ziekte of gebreken buiten staat moet worden geacht om voltijds te werken.
5.3.
De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

KP