ECLI:NL:CRVB:2013:2590

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
12-3406 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2013, met zaaknummer 12-3406 WIA-T, wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante besproken. Appellante, die sinds 1 mei 2000 als schoonmaakster werkzaam was, is op 26 februari 2009 uitgevallen door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellante per 24 februari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen dit besluit. De rechtbank Arnhem heeft het beroep van appellante tegen het Uwv-besluit ongegrond verklaard, maar appellante is in hoger beroep gegaan.

De Raad oordeelt dat de door de verzekeringsarts vastgestelde beperking voor concentratie niet adequaat is verwerkt in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeert dat het bestreden besluit van het Uwv onzorgvuldig is voorbereid en niet voldoende gemotiveerd. De Raad heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd, maar dat de FML niet in lijn is met de bevindingen van de verzekeringsarts. Dit gebrek in de FML maakt het onmogelijk om te beoordelen of de belastende factoren van de geduide functies overeenkomen met de belastbaarheid van appellante.

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 8 september 2011 te herstellen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter en J.T.T. van den Corput en J.S. van der Kolk als leden, in aanwezigheid van griffier K.E. Haan. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 november 2013.

Uitspraak

12/3406 WIA-T
Datum uitspraak: 27 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
8 mei 2012, 11/4314 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Scheepers, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft sedert 1 mei 2000 werkzaamheden als schoonmaakster verricht in
WSW-verband met een werkweek van ongeveer 30 uur. Zij is voor dat werk op
26 februari 2009 uitgevallen als gevolg van psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 25 februari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij met ingang van 24 februari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 8 september 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 24 februari 2011 - de datum in geding - weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor de door de bezwaararbeidsdeskundige, na nadere toetsing resterende, geselecteerde functies, resulterend in een verlies aan verdiencapaciteit van ruim 4%.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat appellante door de verzekeringsarts is onderzocht, dat deze informatie heeft ingewonnen bij de behandelend psychiater en de voor appellante geldende arbeidsbeperkingen heeft vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 februari 2011. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts de medische situatie van appellante heroverwogen en geconcludeerd dat de beperkingen in de FML in lijn zijn met de werkadviezen genoemd in de
WSW-indicatie voor appellante en het leefadvies van de behandelend psychiater, zodat er geen reden is voor een urenbeperking of om verdere beperkingen aan te nemen. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts in de nader overgelegde brief van de behandelend psychiater van
21 december 2011 geen aanleiding gezien alsnog extra beperkingen te stellen, nu door de psychiater is vermeld dat de psychotische kenmerken ( met medicatie) in remissie zijn, dat van een ernstig depressief toestandsbeeld uit de spreekuurbeoordeling van de verzekeringsarts niet is gebleken en de psychiater niet heeft gemotiveerd waarom appellante niet full time in regulier passend werk zou kunnen functioneren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische beoordeling op zorgvuldige wijze is verricht en dat haar niet is gebleken dat de (bezwaar)verzekeringsartsen relevante aspecten in de gezondheidstoestand van appellante hebben gemist, dan wel deze onjuist hebben vertaald in de FML van 7 februari 2011. De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende heeft toegelicht dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt en zij terecht geschikt is geacht voor functies op de reguliere arbeidsmarkt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich, evenals in bezwaar en beroep, primair op het standpunt gesteld dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft, maar in ieder geval forser beperkt is dan door de artsen van het Uwv is aangenomen. Zij geeft aan dat de rechtbank ten onrechte en te lichtvaardig is voorbijgegaan aan de rapporten van 14 januari 2011 en
21 december 2011 van de behandelend psychiater. Bovendien zijn volgens appellante de door de verzekeringsarts gestelde eisen dat zij is aangewezen op een vriendelijke werkomgeving en zij beperkt is bij concentratie ten onrechte niet in de FML verwerkt.
3.2.
In het verweerschrift heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat geen nieuwe medische gegevens zijn ingebracht en voorts dat de door appellante in hoger beroep genoemde beperkingen zijn verwerkt in rubriek 1 onder punt 3 en bij de toelichting bij rubriek 2 van de FML.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Het primaire standpunt van appellante kan niet worden gevolgd. Uit de
voorhanden gegevens kan op geen enkele wijze worden afgeleid dat appellante geen benutbare mogelijkheden heeft. Appellante wordt in haar arbeidsmogelijkheden beperkt geacht maar noch de verzekeringsartsen, noch de medische beoordelingen in het kader van de WSW-indicatie bieden aanknopingspunten voor haar stelling, terwijl ook de behandelend psychiater niet een zodanige conclusie trekt. Het in hoger beroep overgelegde rapport van
6 november 2012 is opgesteld in het kader van de WSNP. Die oordeelsvorming betreft derhalve een geheel ander beoordelingskader en is voorts tot stand gekomen meer dan anderhalf jaar na de datum in geding.
4.3.
Appellante wordt ook niet gevolgd in haar standpunt dat zij is aangewezen op beschut werk met een urenbeperking. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de artsen van het Uwv op basis van de onderzoeken en informatie van de behandelend psychiater daartoe geen noodzaak behoefden te zien. Zoals de Raad eerder heeft overwogen is voor het aannemen van een urenbeperking eerst plaats indien met het stellen van beperkingen niet op voldoende wijze aan de voor betrokkene geldende mogelijkheden tegemoet gekomen kan worden (ECLI:NL:CRVB:2007:BA9147).
4.4.
Met appellante moet evenwel worden geoordeeld dat de door de verzekeringsarts in het rapport van 7 februari 2011 genoemde beperking voor concentratie niet zijn vertaling heeft gevonden in de FML terwijl in de loop van de procedure van de zijde van het Uwv geen afstand is genomen van de opvatting van de verzekeringsarts op dat punt. Zoals ter zitting door het Uwv is erkend, is in het verweerschrift niet adequaat op hetgeen in hoger beroep over dit aspect is aangevoerd, ingegaan. Mitsdien moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid en niet inzichtelijk en draagkrachtig is gemotiveerd. Dit heeft voorts tot gevolg dat niet kan worden beoordeeld of de belastende factoren van de geduide functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellante, aangezien het arbeidskundig onderzoek is gebaseerd op de thans onvoldoende gemotiveerde FML van 7 februari 2011.
4.5.
Uit het hiervoor in 4.4 gestelde vloeit voort dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 8 september 2011 te herstellen.
Deze uitspraak is gedaan door Ch van Voorst als voorzitter en J.T.T. van den Corput en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013.
(getekend) Ch. Van Voorst
(getekend) K.E. Haan

EW