ECLI:NL:CRVB:2017:1197

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
15/7810 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake maatschappelijke opvang en Wmo-voorzieningen voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een vreemdeling die tijdelijk opvang ontving via het ASKV en leefgeld van € 225,- per maand. Appellante had verzocht om voortzetting van deze opvang, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam weigerde dit op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank Amsterdam had eerder uitspraak gedaan over de niet-tijdige beslissing op de aanvraag van appellante, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte tweemaal het beroep niet tijdig beslissen heeft beoordeeld. De Raad stelt vast dat de rechtbank in haar eerdere uitspraak al had geoordeeld dat appellante geen recht had op Wmo-opvang en dat de geboden opvang onverplicht was. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de zaak met kenmerk 14/5338 en bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor de zaak met kenmerk 15/2918. De Raad concludeert dat het beroep tegen het besluit van 11 februari 2015 ongegrond is, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7810 WMO, 15/7811 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2015, 14/5338, 15/1859, 15/2918 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 29 maart 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/7810, 15/7811, 15/7460, 15/7468, 15/8334, 15/6855, 15/6856, 15/7277, 15/7013, 15/7031 en 15/7272 heeft gevoegd plaatsgehad op
2 november 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
De Raad heeft na de behandeling ter zitting de zaken gesplitst. Het onderzoek in deze zaken is heropend en deze zaken zijn verwezen naar de meervoudige kamer.
Een nader onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 15/8532, 15/7468, 16/4629 en 14/4753, plaatsgevonden op 15 maart 2017. Namens appellante is verschenen
mr. W.G. Fischer, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E.T. ’t Jong. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Appellante ontving tijdelijk opvang via het ASKV en kreeg daarnaast leefgeld van € 225,- per maand. Dit werd verstrekt op grond van het gemeentelijk Fonds Gevolgen Vreemdelingenwetgeving (FGV).
1.3.
Op 7 maart 2014 heeft appellante het college verzocht de onder 1.2 bedoelde opvang niet te beëindigen voordat andere opvang voor haar beschikbaar is. Het college heeft deze aanvraag aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van 13 mei 2014 afgewezen. Daarbij heeft het college overwogen dat de onder 1.2 genoemde opvang nog steeds en onverplicht wordt verstrekt.
1.4.
Appellante heeft op 29 juli 2014 gevraagd de geboden opvang (nogmaals) te verlengen. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag heeft appellante beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank tweemaal geregistreerd, te weten onder kenmerk 14/5261 en onder kenmerk 14/5338. In de zaak met kenmerk 14/5261 heeft de rechtbank op 22 december 2014 uitspraak gedaan en het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Het college heeft ook de aanvraag van 29 juli 2014 aangemerkt als aanvraag om opvang op grond van de Wmo en deze aanvraag bij besluit van 20 augustus 2014 afgewezen. Hierbij heeft het college betrokken dat appellante nog steeds de opvang genoemd onder 1.2 heeft.
1.6.
Bij besluit van 11 februari 2015 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 augustus 2014 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college overwogen dat de opvang als bedoeld in 1.2 onverplicht geboden maatschappelijke opvang is als bedoeld in de Wmo en dat aan deze opvang geen einddatum is verbonden. Tegen bestreden besluit I heeft appellante beroep ingesteld. Dit beroep heeft de rechtbank geregistreerd onder kenmerk 15/1859.
1.7.
Bij besluit van 30 maart 2015 (bestreden besluit II) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het onder 1.3 genoemde besluit van 13 mei 2014 ongegrond (lees:
niet-ontvankelijk) verklaard. Volgens het college heeft appellante geen belang meer bij een beoordeling, omdat uit bestreden besluit I volgt dat de onder 1.2 genoemde opvang
Wmo-opvang is en dat deze voor onbepaalde tijd is toegekend. Ook tegen het bestreden besluit II heeft appellante beroep ingesteld. Dit beroep heeft de rechtbank geregistreerd onder kenmerk 15/2918.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank bepaald dat de zaak met kenmerk 15/1859 ten onrechte is aangemaakt, omdat het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 29 juli 2014 (kenmerk 14/5338) op grond van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht is tegen bestreden besluit I. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 29 juli 2014 geen belang meer heeft, omdat inmiddels reële besluiten zijn genomen. Het beroep gericht tegen bestreden besluit I heeft de rechtbank gegrond verklaard en dat besluit is, met instandlating van de rechtsgevolgen, vernietigd. Het beroep in de zaak met kenmerk 15/2918, gericht tegen bestreden besluit II, heeft de rechtbank gegrond verklaard. De rechtbank heeft bestreden besluit II vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen het besluit van 13 mei 2014 ongegrond te verklaren.
3. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt, onder verwijzing naar de in 1.4 genoemde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2014, vast dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak voor de tweede keer uitspraak heeft gedaan op het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 29 juli 2014. Hiervoor biedt het systeem van rechtsbescherming zoals dat is neergelegd in de Awb geen ruimte. Dit leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de zaak met kenmerk 14/5338, moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad het beroep van 20 maart 2015 gericht tegen bestreden besluit I beoordelen.
4.2.
De Raad begrijpt bestreden besluit I aldus dat appellante geen recht heeft op
Wmo-opvang en dat de door het college op grond van de Wmo geboden opvang als genoemd in 1.2 onverplicht wordt verleend. Nog daargelaten de vraag of het college op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de mate van kwetsbaarheid van appellante verplicht is om maatschappelijke opvang op grond van de Wmo te verstrekken, geldt dat, zo hiervan wel sprake is, dat wat is toegekend, te weten opvang via het ASKV met daarnaast leefgeld van € 225,- per maand, in ieder geval toereikend is. De Raad verwijst hierbij naar zijn uitspraak van 25 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX4324.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond is.
4.4.
Voor zover het hoger beroep van appellante is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over bestreden besluit II, volgt uit het voorgaande dat dat niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor zover deze betrekking heeft op de zaak met kenmerk 15/2918 voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de zaak met kenmerk 15/2918;
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 11 februari 2015 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.S.E.S. Umans

KP