ECLI:NL:CRVB:2017:1195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
16/4872 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing maatwerkvoorziening voor vreemdeling op grond van koppelingsbeginsel in de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had een verzoek ingediend voor opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden had dit verzoek afgewezen op grond van het koppelingsbeginsel in artikel 1.2.2 van de Wmo 2015. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar het college handhaafde zijn besluit in een daaropvolgend besluit. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit bestreden besluit ongegrond, wat de appellant tot hoger beroep leidde.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat de appellant geen aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. De Raad oordeelde dat de beroepsgrond van de appellant, dat hij recht heeft op een basisvoorziening, onbegrijpelijk was, aangezien de rechtbank in de eerdere uitspraak niet tot dat oordeel was gekomen. De Raad bevestigde dat de appellant niet als vreemdeling in de zin van de Wmo 2015 kan worden aangemerkt en dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet leidt tot een aanspraak op opvang op basis van de Wmo. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/4872 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 juni 2016, 15/4604 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
Datum uitspraak: 29 maart 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 maart 2017. Namens appellant is verschenen mr. W.G. Fischer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.C.M. van Hooff.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Bij besluit van 27 januari 2015, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 30 juni 2015, heeft het college het verzoek van appellant om opvang, afgewezen.
1.3.
Bij uitspraak van 1 oktober 2015 (zaaknummer AWB 15/2610) heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 30 juni 2015 vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het besluit van 30 juni 2015 niet berust op een deugdelijke wettelijke grondslag en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, voor zover is volstaan met een verwijzing naar artikel 1.2.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Immers, artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan meebrengen dat een vreemdeling als appellant toch in aanmerking komt voor opvang.
1.4.
Het college heeft bij besluit van 25 november 2015 (bestreden besluit) het besluit van 27 januari 2015 gehandhaafd. Daarbij heeft het college overwogen dat artikel 8 van het EVRM niet leidt tot een aanspraak op opvang op grond van de Wmo.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder verwijzing naar artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 geoordeeld dat appellant geen aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond van appellant dat bij het bestreden besluit geen juiste uitvoering is gegeven aan de onder 1.3 genoemde uitspraak, omdat uit die uitspraak volgt dat aan appellant een basisrecht toekomt is onbegrijpelijk. De rechtbank is in genoemde uitspraak niet tot een dergelijk oordeel gekomen.
4.2.
Appellant is geen vreemdeling als bedoeld in artikel 1.2.2, eerste lid, van de Wmo 2015 en is ook niet op grond van artikel 2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 met een Nederlander gelijkgesteld. Voor zover appellant in hoger beroep aanvoert dat hij recht heeft op een (maatwerk)voorziening op grond van de Wmo 2015, verwijst de Raad naar zijn oordeel zoals dat is neergelegd in zijn uitspraak van 22 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat appellant geen aanspraak kan maken op een (maatwerk)voorziening op grond van de Wmo 2015. Hetgeen appellant in deze zaak meer of anders heeft aangevoerd maakt niet dat appellant recht heeft op een (maatwerk)voorziening op grond van de Wmo 2015.
4.3.
De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.S.E.S. Umans

KP