ECLI:NL:CRVB:2017:1170

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
15/6795 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borne ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving van 30 mei 2013 tot 1 september 2014 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. De gemeente heeft echter de bijstand ingetrokken, omdat zij van mening was dat appellante niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot, met wie zij drie kinderen heeft. De sociale recherche heeft onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstand en concludeerde dat appellante en haar echtgenoot in de beoordelingsperiode niet duurzaam gescheiden leefden. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van een bedrag van € 20.139,15.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche voldoende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van het college. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de onderzoeksresultaten, waaronder verklaringen van appellante en buurtbewoners, voldoende bewijs leveren dat appellante en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leefden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan op 21 maart 2017.

Uitspraak

15/6795 WWB
Datum uitspraak: 21 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 oktober 2015, 15/1011 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Borne (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld. Daarbij is tevens een verzoek om vergoeding van schade gedaan.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Kaste. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.L.C. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellante ontving van 30 mei 2013 tot 1 september 2014 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Zij is gehuwd met
[Naam echtgenoot] (H). Zij en H hebben samen drie kinderen. Appellante staat in de gemeentelijke basisregistratie persoonsgegevens (GBA, thans BRP) vanaf 27 mei 2013 ingeschreven op het adres [uitkeringsadres] te [woonplaats] (uitkeringsadres). H stond van 1 augustus 2013 tot 1 september 2014 ingeschreven op het adres [Adres B] te [woonplaats]. Van 23 februari 2013 tot
1 augustus 2014 stond H niet ingeschreven.
1.3.
Naar aanleiding van een melding dat het vermoeden bestond dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde, heeft de sociale recherche Twente (sociale recherche) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader heeft de sociale recherche onder meer dossieronderzoek verricht, informatie ingewonnen bij (voormalige) werkgevers van H, een buurtonderzoek verricht nabij het uitkeringsadres, op het uitkeringsadres een huisbezoek afgelegd en appellante gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 8 september 2014.
1.4.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
28 oktober 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 april 2015 (bestreden besluit), de bijstand van appellante over de periode van 30 mei 2013 tot en met 31 augustus 2014 (te beoordelen periode) in te trekken en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 20.139,15 van appellante terug te vorderen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellante, zonder daarvan melding te maken bij het college, niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot H zodat zij geen recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft in hoofdzaak aangevoerd dat de uitspraak onvoldoende is gemotiveerd nu de rechtbank de beroepsgronden van appellante heeft weerlegd met de enkele overweging dat de onderzoeksbevindingen voldoende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van het college. Dit terwijl appellante met verklaringen van derden voldoende heeft onderbouwd dat zij en H duurzaam gescheiden van elkaar leefden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat appellante en H in de te beoordelen periode gehuwd waren. Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Van duurzaam gescheiden levende echtgenoten is eerst sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden.
4.2.
Anders dan appellante heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche een toereikende grondslag bieden voor het oordeel dat appellante en H in de te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden leefden. Voor deze conclusie komt in het bijzonder betekenis toe aan de verklaring die appellante ten overstaan van de sociale recherche heeft afgelegd. Appellante heeft onder meer verklaard dat H gebruik maakte van haar auto, dat hij niet elke dag bij haar verbleef en dus niet elke dag in de auto reed en dat zij en H de kinderen naar school brengen. Op de vraag of het klopt dat H altijd bij haar is, heeft appellante geantwoord dat H in de afgelopen periode voor een periode van 3 weken in Bosnië is geweest. Hij is er wel vaak maar niet altijd en hij heeft niet altijd bij haar gewoond. In dit verband is van belang dat H tijdens het huisbezoek op 3 september 2014 op het uitkeringsadres aanwezig was. Verder heeft appellante verklaard dat de woning op naam van H staat en dat het klopt dat H de eerste maanden de huur heeft betaald. Ook komt betekenis toe aan de omstandigheid dat H eind augustus 2014 de huurschuld van appellante heeft betaald, en dat H in de te beoordelen periode in het kader van de opgave van gegevens voor de loonheffing en bij verschillende werkgevers telkens het uitkeringsadres als zijn adres heeft opgegeven. Steun voor dit oordeel kan ten slotte worden gevonden in de verklaringen die buurtbewoners van de adressen [Adres C] en [Adres D] tegenover de sociale recherche op basis van eigen waarnemingen hebben afgelegd en waaruit in ieder geval kan worden afgeleid dat H vanaf het moment dat appellante op het uitkeringsadres woonachtig is regelmatig op het uitkeringsadres verbleef. De verklaringen, die in de aangevallen uitspraak uitgebreid zijn weergegeven, zijn voldoende concreet en onderling consistent.
4.3.
De door appellante in bezwaar overgelegde verklaringen van (voormalige) buurtbewoners van het uitkeringsadres en een vriendin van appellante leiden niet tot een ander oordeel, reeds omdat deze verklaringen achteraf zijn opgesteld en onvoldoende concreet zijn.
4.4.
Uit wat in 4.1 en 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade bestaat daarom geen grond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en M. Hillen en
M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2017.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) S.A. de Graaff
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

RB