ECLI:NL:CRVB:2017:1166

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
15/1473 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.J. de Rijke, had hoger beroep ingesteld tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de berekening van haar uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). De appellante ontving sinds 30 juni 2004 een Wajong-uitkering, maar had sinds juli 2012 ook inkomsten uit arbeid. Het Uwv had haar uitkering gedeeltelijk uitbetaald op basis van haar inkomsten, maar de appellante was van mening dat de berekening niet correct was en vroeg om een jaarlijkse berekening in plaats van een maandelijkse.

De Raad overwoog dat het hoger beroep niet bedoeld is voor rechtsvragen die alleen van theoretisch of principieel belang zijn. De gemachtigden van de appellante konden niet aantonen dat het hoger beroep zou leiden tot een hogere uitkering; in tegendeel, het zou zelfs kunnen resulteren in een lagere uitkering. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van een concreet belang bij het instellen van hoger beroep en dat het niet voldoende is om alleen een wens tot verduidelijking van berekeningen te hebben.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en L. Koper als leden, in aanwezigheid van griffier A.M.C. de Vries. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

15/1473 WWAJ, 15/1649 WWAJ
Datum uitspraak: 24 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 januari 2015, 14/2795 en 14/6327 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.J. de Rijke, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vragen beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2017. Voor appellante zijn
mr. De Rijke en [naam gemachtigde] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft aan appellante met ingang van 30 juni 2004 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend. Bij wet van 3 december 2009 (Stb. 2009, 580) zijn de bepalingen van de Wajong met ingang van
1 januari 2010 ondergebracht in hoofdstuk 3 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010), inmiddels sinds 1 januari 2015 weer Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) geheten. Het in geding zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wajong 2010.
1.2.
Sinds juli 2012 heeft appellante inkomsten uit arbeid. Op grond van deze inkomsten is haar uitkering met toepassing van artikel 3:48 van de Wajong 2010 gedeeltelijk uitbetaald. Vanaf 1 januari 2013 heeft het Uwv maandelijks een berekening gemaakt van de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, rekening houdend met haar inkomsten uit arbeid. Appellante verwierf deze inkomsten uit een tweetal dienstbetrekkingen, waarbij één werkgever haar loon per maand en de andere werkgever haar loon per vier weken uitbetaalde. Het Uwv neemt in zijn berekening per maand in aanmerking de inkomsten op de werkdagen van de uitbetaalde vier-wekenperiode die in deze maand vallen. Door deze berekeningswijze verschilt de uitkomst naar mate er meer of minder werkdagen in een maand vallen. In enkele maanden kwam appellantes Wajong-uitkering tot uitbetaling als ware appellante 25 tot 35% arbeidsongeschikt. In de overige maanden kwam de uitkering niet tot uitbetaling.
1.3.
Namens appellante is bezwaar gemaakt tegen besluiten van 7 januari 2014 en
14 juli 2014, waarin de berekening van haar uitkering over respectievelijk oktober en november 2013 en over juni 2014 is neergelegd. Voor november 2013 is haar uitkering daarbij op € 14,27 per dag vastgesteld, voor oktober 2013 en juni 2014 op nihil. De bezwaren zijn bij de bestreden besluiten van 27 maart 2014 en 14 juli 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1.
Mr. De Rijke heeft namens appellante bepleit de berekening van appellantes uitkering, rekening houdend met haar inkomsten, een maal per jaar uit te voeren. Appellante, dan wel degenen die haar zaken waarnemen, behoeft of behoeven zich dan niet maandelijks te bekommeren om de berekening van haar uitkering, zo heeft de gemachtigde gesteld.
3.2.
Desgevraagd heeft het Uwv een berekening uitgevoerd waarbij het loon dat appellante bij haar werkgever per vier weken verdient, met de breuk 13/12 is herleid naar een maandinkomen. Rekening houdend met dit inkomen, zou de uitkering van appellante niet tot uitbetaling komen.
3.3.
Aan de gemachtigden van appellante is de vraag voorgelegd welk belang appellante bij haar hoger beroep heeft, nu dit er slechts toe kan leiden dat haar in het geheel geen uitkering
– ook niet ten dele over enkele maanden – zal worden uitbetaald. Mr. De Rijke heeft aangevoerd dat de berekening per jaar tot minder post en een inzichtelijker berekening zal leiden. De gemachtigde [naam gemachtigde] heeft opgemerkt dat het niet de bedoeling is dat appellante minder uitkering krijgt. Hij wil slechts duidelijkheid over de wijze van berekening.
3.4.
Volgens vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2006:AW9247, is het rechtsmiddel van (hoger) beroep niet bedoeld om een gerechtelijke uitspraak te krijgen over rechtsvragen die uitsluitend van theoretisch of principieel belang worden geacht. Dat appellante minder post wenst of dat zij – of haar zaakwaarnemer – zich niet wenst te verdiepen in berekeningen, is geen belang waarvoor het rechtsmiddel van hoger beroep is gegeven. Nu door de gemachtigden van appellante niet is bestreden dat het hoger beroep niet kan leiden tot een hogere – doch zelfs zal leiden tot een lagere – uitkering, moet het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en
M.A.H. van Dalen-van Bekkum en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2017.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) A.M.C. de Vries

SS