ECLI:NL:CRVB:2006:AW9247

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-5541 WW, 05-5542 REA, 05-5543 REA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WW-uitkering en reïntegratie in arbeidsproces

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin haar beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante geen wijziging beoogde in de rechtsgevolgen van de besluiten waartegen zij beroep had ingesteld. Deze besluiten betroffen de beëindiging van haar WW-uitkering per 1 september 2003 en de toekenning van een uitkering op basis van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, in verband met haar succesvolle reïntegratie door middel van een proefplaatsing. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 april 2006 uitspraak gedaan en het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard. De Raad oordeelde dat appellante geen vernietiging van de aangevallen uitspraak wenste en dat er geen termen aanwezig waren om proceskosten toe te kennen. De Raad benadrukte dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet bedoeld is voor het verkrijgen van een uitspraak over vragen die uitsluitend van theoretisch of principieel belang zijn. Aangezien er geen geschil tussen partijen bestond en appellante haar doel met het hoger beroep niet kon bereiken, werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

05/5541 WW, 05/5542 REA, 05/5543 REA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 augustus 2005, 04/731, 04/778, 04/780 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 april 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.P.M. Heeren, advocaat te Roosendaal, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2006. Appellante is, na daartoe te zijn opgeroepen, verschenen, bijgestaan door mr. Heeren voornoemd. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een weergave van de feiten en de drie besluiten waartegen appellante beroep heeft ingesteld, verwijst de Raad naar hetgeen daarover in de aangevallen uitspraak is overwogen.
1.1. Deze besluiten hebben -kort samengevat- betrekking op het beëindigen per 1 september 2003 van de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Werkloosheidswet en op het toekennen over de periode van 1 september 2003 tot 1 maart 2003 van een uitkering ingevolge de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, in verband met de reïntegratie van appellante in het arbeidsproces door middel van een zogenoemde proefplaatsing. Uit de beschikbare gegevens, waaronder het verhandelde ter zitting van de Raad, is gebleken dat de reïntegratie succesvol is verlopen en ertoe heeft geleid dat appellante per 1 maart 2003 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam is bij haar werkgever, zoals zij zelf graag wilde.
2. In de aangevallen uitspraak zijn de beroepen van appellante niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellante geen wijziging beoogt in de rechtsgevolgen van de besluiten waartegen zij beroep heeft ingesteld, en van de bestuursrechter geen uitspraak kan worden gevraagd over (rechts)vragen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan.
3. Uit de beschikbare gegevens, waaronder het verhandelde ter zitting van de Raad, is de Raad gebleken dat appellante in hoger beroep geen vernietiging van de aangevallen uitspraak wenst. Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellante ter zitting verklaard een oordeel te willen van de Raad over bij haar levende zo aangeduide principiële vragen in de arbeidsrechtelijke sfeer.
4. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het rechtsmiddel van (hoger) beroep niet is bedoeld om een gerechtelijke uitspraak te krijgen over rechtsvragen die uitsluitend van theoretisch of principieel belang worden geacht. De Raad zal derhalve daarover geen oordeel geven.
5. Nu er tussen partijen geen geschil bestaat en appellante met het hoger beroep het door haar beoogde doel niet kan bereiken, moet het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B. van Zoelen-Altunc als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 april 2006.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) B. van Zoelen-Altunc.
24/04
BdH