ECLI:NL:CRVB:2017:1158

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
15/3018 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiewaardering en handhaving van besluiten in het ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij de rechtbank de beroepen van appellanten ongegrond heeft verklaard. Appellanten, werkzaam als Handhavingspecialist bij de gemeente Amsterdam, zijn in 2013 door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam geplaatst in de generieke functie Medewerker Handhaving E. Dit besluit is door appellanten bestreden, omdat zij van mening zijn dat het toezichthouderschap, dat aan hun functie is toegevoegd, niet voldoende is meegewogen in de functiewaardering. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de koppeling van de organieke functie Handhavingspecialist aan de generieke functie Medewerker Handhaving E op voldoende gronden berust. De Raad heeft vastgesteld dat de aard van de werkzaamheden van appellanten uitvoerend is en dat de nieuwe motivering van de koppeling het toezichthouderschap voldoende heeft meegenomen. De Raad heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de functie van appellanten niet op één lijn kan worden gesteld met andere functies die wel een beleidscomponent bevatten. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2015, 14/3180 e.v. (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats 1]
[appellant 2] te [woonplaats 2]
(appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. L. van Dijk hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2017. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. T.F.C. Offermans en mr. S.J. Hauser, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellanten waren werkzaam in de functie Handhavingspecialist binnen het [cluster] van de gemeente Amsterdam.
1.2.
In 2009 is voor de gemeente Amsterdam een gemeentebreed generiek functiegebouw ontwikkeld. Dit nieuwe functiegebouw is onderverdeeld in dertien functiefamilies en heeft als uitgangspunt dat daarin de aard van de werkzaamheden wordt beschreven en niet de vakgebieden. Bij de naamgeving binnen een functiefamilie is gebruik gemaakt van een letteraanduiding, waarbij A de lichtste functie is.
1.3.
Op 11 november 2009 zijn een nieuwe organieke functietypering en -waardering van de functie Handhavingspecialist opgesteld.
1.4.
In 2010 is het toezichthouderschap aan de functie Handhavingspecialist toegevoegd.
1.5.
Nadat het college het voornemen daartoe bekend had gemaakt en appellanten hun zienswijze naar voren hadden gebracht, heeft het college bij afzonderlijke besluiten van
19 juli 2013 appellanten met ingang van 1 mei 2013 definitief geplaatst in de generieke functie Medewerker Handhaving E met als werknaam Handhavingspecialist, salarisschaal 8. Hierbij is gebruik gemaakt van de functietypering uit 2008.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 17 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het college de besluiten van 19 juli 2013 gehandhaafd, onder aanpassing van de motivering van de koppeling aan de juiste, meer recente, functietypering van 11 november 2009. Tevens is rekening gehouden met het toezichthouderschap.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, de beroepen van appellanten ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat een besluit als het onderhavige terughoudend door de rechtbank dient te worden getoetst (uitspraak van 18 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1069). Voor koppeling met een generieke functie in het functiegebouw is de aard van de werkzaamheden van belang en niet de specifieke bevoegdheden. De koppeling heeft plaatsgevonden aan de hand van de juiste functiebeschrijving en met inachtneming van het gegeven dat aan appellanten de wettelijke bevoegdheid van toezichthouder is verleend. De rechtbank is niet gebleken dat in de nieuwe motivering van de koppeling, de aspecten van de functie Handhavingspecialist die samenhangen met het toezichthouderschap niet zouden zijn meegenomen. De rechtbank heeft het standpunt van het college gevolgd dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen omdat geen sprake is van gelijke gevallen.
3. Appellanten hebben de aangevallen uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 6 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2652) is de rechterlijke toetsing bij de inpassing in een generieke functie terughoudend. Die toetsing is beperkt tot de vraag of de inpassing op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden inpassing niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat inpassing in een ander, hoger gewaardeerd functieprofiel op zichzelf verdedigbaar is.
4.2.
Appellanten hebben gesteld dat het college niet nader heeft gemotiveerd op welke wijze het toezichthouderschap is betrokken en meegewogen bij de koppeling aan de generieke functie Medewerker Handhaving E. In de nieuwe motivering van de koppeling staat het toezichthouderschap weliswaar vermeld, maar hiermee wordt geen recht gedaan aan de taken en inhoud van het toezichthouderschap.
4.3.
Het is de Raad, net als de rechtbank, niet gebleken dat in de nieuwe motivering van de koppeling het toezichthouderschap niet (voldoende) zou zijn meegenomen. Hierin staat vermeld dat een handhavingspecialist is aangewezen als toezichthouder op de naleving van wetten die DWI uitvoert. Voorts heeft het college verwezen naar de inhoud van de generieke functietypering van Medewerker Handhaving E. Daar staat vermeld dat deze functie wordt gekenmerkt door het controleren van de naleving van wet- en regelgeving en het houden van toezicht in onder meer het sociale domein. De toezichthouder doet onderzoek in het kader van de naleving van wet- en regelgeving. Daarbij signaleert de toezichthouder risico’s en strafbare feiten waarbij hij corrigerend en sanctionerend optreedt door middel van het opmaken van een proces-verbaal, het treffen van bestuursrechtelijke maatregelen en eventueel het toepassen van bestuursdwang. De beroepsgrond slaagt niet.
4.4.
Appellanten hebben verder gesteld dat het toezichthouderschap een essentieel onderdeel is van de functie Handhavingspecialist dat de functie aanzienlijk zwaarder maakt. Volgens de handleiding “Werken met het gemeentebrede generieke functiegebouw” is de relatieve zwaarte van het niveaubepalende element/resultaat bepalend voor de vraag of een koppeling aan de generieke functie Medewerker Handhaving E of F dient plaats te vinden. Appellanten hebben aangevoerd dat zij door het toezichthouderschap over vergaande bevoegdheden beschikken en werkzaamheden verrichten met een complexe structuur en een grote mate van zelfstandigheid. Dit maakt dat koppeling aan de generieke functie Medewerker Handhaving F passend is.
4.5.
Dit betoog treft geen doel. Voor koppeling met een generieke functie in het functiegebouw is de (abstracte) aard van de werkzaamheden van belang. De aard van de werkzaamheden van appellanten is het doen van onderzoek en dit heeft een uitvoerend karakter. Dit komt terug in de gekozen generieke functie Medewerker Handhaving E. Het college erkent dat het toezichthouderschap zware bevoegdheden met zich brengt en dat appellanten daar prudent mee dienen om te gaan, maar volgens het college brengt het toezichthouderschap geen wijziging in de aard en de zwaarte van de werkzaamheden van appellanten. Blijkens de functietypering onderscheidt de functie Medewerker Handhaving F zich van de functie Medewerker Handhaving E door een beleidscomponent. In dat kader wordt verwacht dat vakinhoudelijke ontwikkelingen worden gesignaleerd en vertaald in beleidsuitgangspunten. Bij deze werkzaamheden in het beleidsveld dienen bredere handhavingsvraagstukken te worden beoordeeld, waarbij tevens wordt geadviseerd over de aanpak c.q. (preventieve) maatregelen. De werkzaamheden van appellanten richten zich overwegend op individuele handhavingsvraagstukken en voldoen niet aan de niveaubepalende beleidscomponent van de functie Medewerker Handhaving F. De onderzoeken die appellanten verrichten kunnen weliswaar diepgaand en ingewikkeld zijn, maar de gegevens die zij daarvoor gebruiken zijn afkomstig uit bestaande databanken waarop appellanten geen invloed kunnen uitoefenen. Verder heeft het college voldoende gemotiveerd dat sprake is van een minder complex aandachtsgebied. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de koppeling van de organieke functie Handhavingspecialist aan de generieke functie Medewerker Handhaving E op voldoende gronden berust.
4.6.
Het - ter zitting van de Raad herhaalde - beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. De Raad is met de rechtbank en het college van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld. Het college heeft gemotiveerd uiteengezet dat de functie van appellanten niet op één lijn kan worden gesteld met de functie Toezichthouder bij de Dienst Wonen, Zorg en Samenleven. Zo bevat laatstgenoemde functie, anders dan de functie van appellanten, wel de niveaubepalende beleidscomponent.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en H.C.P. Venema en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) J. Tuit
sg