ECLI:NL:CRVB:2017:1115
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verantwoording van een persoonsgebonden budget en terugvordering door het Zorgkantoor na overlijden van de betrokkene
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) dat is verleend aan [betrokkene], die op 23 februari 2013 is overleden. Het Zorgkantoor had aan [betrokkene] voor het jaar 2013 een netto pgb van € 30.360,68 verleend, maar na het overlijden heeft het Zorgkantoor de verlening ingetrokken en verzocht om verantwoording van de besteding van het pgb over de periode van 1 januari 2013 tot en met 23 februari 2013. Appellanten, de erven van [betrokkene], hebben een verantwoordingsformulier ingediend, maar het Zorgkantoor heeft deze verantwoording afgekeurd, omdat de zorgovereenkomsten niet compleet waren en er onduidelijkheden bestonden over de betalingen voor de zorg. Het Zorgkantoor heeft vervolgens het pgb vastgesteld op nihil en een bedrag van € 7.486,20 teruggevorderd. Appellanten hebben bezwaar gemaakt, maar het Zorgkantoor heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellanten in hoger beroep zijn gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Zorgkantoor terecht heeft vastgesteld dat er geen deugdelijke verantwoording is afgelegd over de besteding van het pgb. De Raad heeft vastgesteld dat betalingen aan zorgverleners niet zijn gedaan vanaf de pgb-rekening van [betrokkene] en dat er discrepanties zijn in de overgelegde documenten. De Raad heeft ook geoordeeld dat de terugvordering door het Zorgkantoor niet onredelijk is, ondanks de moeilijke financiële situatie van appellanten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.