Uitspraak
1 februari 2016, 15/6306 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat haar bijstand per 1 juli 2015 had verlaagd. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens een niet verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank Amsterdam bevestigde dit besluit in haar uitspraak van 1 februari 2016.
Appellante stelde in hoger beroep dat haar broer haar post verzorgde en dat hij het besluit van 26 maart 2015 niet had ontvangen. De Raad overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begint te lopen op de dag na de bekendmaking van het besluit. De Raad concludeerde dat het college aannemelijk had gemaakt dat het besluit op de juiste wijze was verzonden en dat appellante niet had aangetoond dat zij het besluit niet had ontvangen.
De Raad oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van griffier W.A.M. Ebbinge, en werd openbaar uitgesproken op 21 maart 2017.