ECLI:NL:CRVB:2017:1104

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
15/4911 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatmanwisseling en verworven bekwaamheden in het socialezekerheidsrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de vraag of er sprake is van een maatmanwisseling voor een betrokkene die sinds november 2008 een Wajong-uitkering ontvangt. De uitkering is in 2012 verlaagd op basis van de veronderstelling dat betrokkene meer is gaan verdienen. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft de uitkering per 1 januari 2014 verlaagd, wat leidde tot een terugvordering van een te veel uitbetaald bedrag.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat er voldoende grond was voor de toepassing van een maatmanwisseling, omdat betrokkene zich door zelfstudie en autodidactisch leren had opgewerkt tot het niveau van senior softwareontwikkelaar. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat voor een maatmanwisseling wegens verkregen nieuwe bekwaamheden vereist is dat deze bekwaamheden zijn verworven door het met succes volgen van een opleiding van enige duur en zwaarte. Het enkel verwerven van competenties is niet voldoende. De Raad concludeert dat betrokkene geen opleiding heeft gevolgd die aan deze eisen voldoet, en dat de cursussen die hij had kunnen volgen niet van voldoende duur of zwaarte zijn.

De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van betrokkene wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

15/4911 WWAJ
Datum uitspraak: 10 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
4 juni 2015, 14/3897 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en rapporten van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 augustus 2015 en 28 september 2016 ingediend.
Betrokkene heeft een verweerschrift, een verklaring van zijn werkgever en een rapport van een registerarbeidsdeskundige van 20 oktober 2015 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2017. Appellant is verschenen bij gemachtigde mr. W.M.J. Evers. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn vader, [naam vader] .

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene ontvangt vanaf november 2008 een Wajong-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. In verband met werkzaamheden als softwareontwikkelaar wordt deze uitkering vanaf november 2012 uitbetaald als ware hij
35-45% arbeidsongeschikt.
1.2.
Bij besluit van 4 maart 2014 heeft appellant de uitkering van betrokkene met ingang van 1 januari 2014 verlaagd. Omdat betrokkene meer is gaan verdienen wordt de uitkering uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. Over januari 2014 is
€ 103,96 teveel uitkering uitbetaald en betrokkene moet dat bedrag terugbetalen.
1.3.
Bij besluit op bezwaar van 5 mei 2014 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 4 maart 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat op grond van wat betrokkene en zijn werkgever hebben aangevoerd voldoende grond bestaat voor de toepassing van een maatmanwisseling. Als uitgangspunt voor de maatman is de functie van leerling softwareontwikkelaar genomen. Betrokkene heeft zich door zelfstudie en zijn autodidactische vermogen heel veel programmeertalen eigen gemaakt en functioneert nu op het niveau van senior softwareontwikkelaar. Dat betrokkene geen diploma’s heeft behaald en geen sprake is van het volgen en met succes afronden van een studie maakt niet dat niet van een maatmanwisseling kan worden gesproken. De situatie van betrokkene is zodanig vergelijkbaar met het volgen van een opleiding dat er een maatmanwisseling naar de functie van senior softwareontwikkelaar dient te worden aangenomen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd, onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad, dat voor een maatmanwisseling wegens verkregen nieuwe bekwaamheden vereist is dat de nieuwe bekwaamheden zijn verkregen door het met succes volgen van een opleiding van enige duur en zwaarte. Met verwijzing naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellant gesteld dat de cursussen voor de programmeertalen maximaal vijf dagen beslaan; er is eerder sprake van op elkaar doorbouwende cursussen dan van verschillende programmeertalen.
3.2.
Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Hij heeft gewezen op de verklaring van zijn werkgever, die heeft gesteld dat betrokkene zich in de praktijk heeft weten op te werken van MBO naar HBO+ niveau. Deze ontwikkeling is tot uitdrukking gebracht in het salaris van betrokkene. In de door betrokkene overgelegde verklaring van de registerarbeidsdeskundige is gesteld dat niet zozeer van belang is dat een opleiding van enige duur en zwaarte moet zijn gevolgd, maar dat het gaat om verworven competenties.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Appellant heeft terecht een beroep gedaan op vaste rechtspraak van de Raad
(zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 29 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3399) dat voor een maatmanwisseling wegens verkregen nieuwe bekwaamheden vereist is dat sprake is van nieuwe bekwaamheden die zijn verworven door het met succes volgen van een opleiding van enige duur en zwaarte. Het enkel verwerven van competenties is niet voldoende.
4.2.
Niet in geschil is dat betrokkene geen opleiding heeft gevolgd. Met juistheid heeft appellant gesteld dat evenmin sprake is van een situatie die vergelijkbaar is met het volgen van een opleiding van enige zwaarte en duur. Betrokkene heeft zich door zelfstudie en praktijkproeven tot een zeer gewaardeerde medewerker opgewerkt, waarbij hij in staat is te werken met diverse computertalen. De cursussen die betrokkene had kunnen volgen voor het leren van de computertalen waarmee hij werkt zijn verschillende op elkaar doorbouwende cursussen gericht op het leren werken met het Oracle instrumentarium voor verschillende computertalen, waarvan het tijdsbeslag per cursus maximaal vijf dagen is. Ook daarmee zou betrokkene geen opleiding van enige duur of zwaarte hebben voltooid als hiervoor bedoeld.
4.3.
Uit de overwegingen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het beroep van betrokkene is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) N. Veenstra
GdJ