Op 8 maart 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een hoger beroep tegen een besluit van het Uwv van 17 augustus 2016, waarbij appellant in aanmerking werd gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met een maatregel van 50% wegens verminderde verwijtbaarheid. Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv van 13 juli 2013, waarin betaling van ziekengeld werd geweigerd. De Raad had in een eerdere uitspraak van 20 juli 2016 het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het Uwv heeft dit gedaan, maar appellant heeft aangegeven dat het Uwv met het nadere besluit volledig tegemoet is gekomen aan zijn bezwaar. Hierdoor ontbrak procesbelang voor het beroep tegen het bestreden besluit.
De Raad overweegt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het nadere besluit niet in geding is betrokken. Tevens is er geen bijzondere omstandigheid die een uitzondering rechtvaardigt op het uitgangspunt dat bij een tegemoetkoming door het bestuursorgaan in beginsel een proceskostenveroordeling wordt uitgesproken. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 495,- voor de verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.