Op 3 maart 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de WIA-uitkering van betrokkene. De zaak betreft een verzoek tot rectificatie van een eerdere uitspraak van de Raad van 3 juni 2016, waarin ten onrechte was vastgesteld dat de WGA-uitkering van betrokkene reeds was beëindigd. Appellante, vertegenwoordigd door mr. H. Barrahmun, heeft de Raad verzocht om zich uit te laten over de beëindiging van de WGA-uitkering, waarbij het Uwv zich heeft aangesloten bij dit verzoek. Tijdens de zitting op 20 januari 2017 zijn de partijen gehoord, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door mr. J.H.M. van Dun en mr. A.P.J. Cordank, en het Uwv door mr. P.J. Reith. Betrokkene was aanwezig met mr. J.A. van Ham als zijn advocaat.
De Raad heeft vastgesteld dat er een kennelijke fout in de eerdere uitspraak zat en heeft het verzoek van appellante opgevat als een verzoek om rectificatie. In rechtsoverweging 4.5 van de eerdere uitspraak was ten onrechte opgenomen dat de WGA-uitkering van betrokkene reeds was beëindigd, terwijl dit niet het geval was. De Raad heeft besloten de eerdere uitspraak te rectificeren en heeft een gerectificeerd exemplaar van de oorspronkelijke uitspraak gehecht. Deze gerectificeerde uitspraak zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
De beslissing is genomen door de voorzitter J.P.M. Zeijen en de leden R.E. Bakker en L. Koper, in aanwezigheid van griffier M.S.E.S. Umans. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 maart 2017, waarbij tevens is bepaald dat het griffierecht van € 503,- aan appellante zal worden teruggestort.