ECLI:NL:CRVB:2016:999
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege een schending van de inlichtingenverplichting. Appellant ontving sinds 7 februari 2013 bijstand, maar meldde dat hij op het adres van zijn moeder woonde, terwijl er signalen waren dat hij daar niet daadwerkelijk verbleef. Na een onderzoek door de Dienst Werk en Inkomen (DWI) werd vastgesteld dat appellant niet voldeed aan zijn verplichtingen om zijn woonsituatie te verduidelijken. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam besloot op 25 oktober 2013 de bijstand van appellant in te trekken, wat later werd bevestigd na bezwaar. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende duidelijkheid had gegeven over zijn woonsituatie en dat het college niet verplicht was om de bijstand op te schorten voordat het tot intrekking overging. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand terecht was, omdat er sprake was van een schending van de inlichtingenverplichting, wat volgens de WWB leidde tot een verplichting tot intrekking.