Uitspraak
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.T.M. Brouns, mr. H. van Loo en mr. V.P.A. Dassen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roermond ongegrond werd verklaard. Appellante had in 2012 een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden ontvangen, maar het college vorderde een bedrag van € 356,88 terug. Appellante was het niet eens met deze terugvordering en stelde dat zij niet op de hoogte was van een nabetaling van € 371,71 die zij zou ontvangen. Ze betoogde dat zij dit bedrag niet had kunnen uitgeven en verantwoorden, en dat het bedrag geen pgb betrof, waardoor zij hierover geen verantwoording hoefde af te leggen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelde dat alleen werkelijk betaalde kosten voor goedkeuring in aanmerking komen. Appellante had niet betwist dat zij over 2012 een bedrag van € 2.652,- had verantwoord. De Raad concludeerde dat het college geen aanleiding had om de belangenafweging anders te laten uitvallen op basis van de door appellante aangevoerde argumenten. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R.M. van Male als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 maart 2016.