ECLI:NL:CRVB:2016:983

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
18 maart 2016
Zaaknummer
14/4114 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget (pgb) en de verantwoording daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roermond ongegrond werd verklaard. Appellante had in 2012 een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden ontvangen, maar het college vorderde een bedrag van € 356,88 terug. Appellante was het niet eens met deze terugvordering en stelde dat zij niet op de hoogte was van een nabetaling van € 371,71 die zij zou ontvangen. Ze betoogde dat zij dit bedrag niet had kunnen uitgeven en verantwoorden, en dat het bedrag geen pgb betrof, waardoor zij hierover geen verantwoording hoefde af te leggen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelde dat alleen werkelijk betaalde kosten voor goedkeuring in aanmerking komen. Appellante had niet betwist dat zij over 2012 een bedrag van € 2.652,- had verantwoord. De Raad concludeerde dat het college geen aanleiding had om de belangenafweging anders te laten uitvallen op basis van de door appellante aangevoerde argumenten. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R.M. van Male als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 maart 2016.

Uitspraak

14/4114 WMO
Datum uitspraak: 9 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 juni 2014, 13/2124 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Proenings, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Nadat mr. E.H.J. van Gerven, advocaat, zich bij brief van 13 februari 2015 als opvolgend gemachtigde heeft gesteld, heeft appellante nogmaals stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2016. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar [echtgenoot X.], mr. Van Gerven en mr. M. Peeters.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.T.M. Brouns, mr. H. van Loo en mr. V.P.A. Dassen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Aan appellante is voor het jaar 2012 een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden toegekend.
1.2.
Bij besluit van 19 februari 2013 heeft het college het aan appellante toekomende pgb voor hulp bij het huishouden voor 2012, overeenkomstig hetgeen zij op 9 januari 2013 aan het college heeft opgegeven, berekend op € 2.652,-. Het college heeft hierbij een bedrag van
€ 356,88 van appellante teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 29 mei 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 februari 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat zij eerst bij brief van 11 januari 2013 op de hoogte is gebracht dat zij een nabetaling van
€ 371,71 aan pgb voor het jaar 2012 ontvangt. Appellante wist niet dat zij recht had op dit bedrag en zij heeft in 2012 dit bedrag dus niet kunnen uitgeven en verantwoorden. Daar komt bij dat het bedrag geen pgb betreft en appellante hierover dus ook geen verantwoording hoeft af te leggen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat slechts het als werkelijk betaalde kosten verantwoorde bedrag voor goedkeuring in aanmerking komt. Appellante heeft niet betwist dat zij over 2012 een bedrag van € 2.652,- heeft verantwoord. In hetgeen door appellante over de nabetaling is aangevoerd, heeft het college geen aanleiding hoeven zien om de belangenafweging anders te laten uitvallen.
4.2.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van M.A.E. Adamsson als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) M.A.E. Adamsson

UM