Uitspraak
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.T.M. Brouns, mr. H. van Loo en mr. V.P.A. Dassen.
Centrale Raad van Beroep
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 9 maart 2016, wordt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 mei 2014 behandeld. De zaak betreft de omvang van het recht op een persoonsgebonden budget (pgb) voor de jaren 2008 tot en met 2012. De Raad verwijst naar zijn eerdere uitspraak van 25 juli 2012, waarin werd geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Roermond een lager pgb-tarief had gehanteerd dan het forfaitaire tarief van € 15,50. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden besluiten niet in stand konden blijven en dat het college nieuwe besluiten op bezwaar moest nemen.
In de huidige uitspraak wordt vastgesteld dat het college bij het bestreden besluit van 18 december 2012 onvoldoende gegevens heeft verstrekt om tot een finale geschillenbeslechting te komen. De Raad oordeelt dat het college het gebrek in het besluit moet herstellen, waarbij het college moet vaststellen welk bedrag feitelijk aan appellante is uitbetaald over de jaren 2008 tot en met 2012. De Raad heeft vastgesteld dat appellante recht heeft op een totaalbedrag van € 16.336,91, maar dat het college slechts € 11.863,63 heeft uitbetaald. Hierdoor is er een tekort aan gegevens om tot een definitieve berekening te komen.
De Centrale Raad van Beroep draagt het college op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 18 december 2012 te herstellen, met inachtneming van de overwegingen van de Raad. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.