ECLI:NL:CRVB:2016:950
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op bovenwettelijke werkloosheidsuitkering en passende functie voor B3-medewerkers
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee betrokkenen die werkzaam zijn geweest voor de rechtsvoorganger van een stichting en aanspraak maken op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering en een passende functie bij de provincie Overijssel. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak na eerdere uitspraken van de rechtbank Overijssel. De betrokkenen, die een B3-status hebben, stellen dat zij recht hebben op een uitkering en herplaatsing, gebaseerd op een toezegging van de provincie uit 2004. De provincie heeft echter betoogd dat er geen arbeidsrelatie bestaat en dat de betrokkenen hun aanspraken niet kunnen baseren op de B3-status.
De Raad oordeelt dat de toezegging van de provincie niet leidt tot rechtstreekse aanspraken van de betrokkenen. De Raad stelt vast dat de betrokkenen geen dienstverband hebben bij de provincie en dat de beslissingen van het college om de aanvragen voor een bovenwettelijke uitkering niet te honoreren, niet-ontvankelijk zijn verklaard. De Raad komt tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte de bezwaren van de betrokkenen niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de aanvragen om een bovenwettelijke uitkering op grond van de provinciale regeling gegrond zijn. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en wijst de aanvragen van de betrokkenen om toekenning van een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering af, maar verklaart de bezwaren tegen de schriftelijke weigering om te beslissen over de uitkering gegrond. De kosten van rechtsbijstand worden toegewezen aan de betrokkenen.