ECLI:NL:CRVB:2016:93

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
15/2935 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake buitenlandbijdrage Zorginstituut Nederland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die in Duitsland woont en een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz). Het Zorginstituut Nederland, als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz), heeft appellant aangemerkt als verdragsgerechtigde, wat hem recht geeft op zorg in Duitsland ten laste van Nederland. Appellant is verplicht om een buitenlandbijdrage te betalen, die door het Zorginstituut is vastgesteld op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw).

De appellant heeft in hoger beroep de besluiten van het Zorginstituut betwist, die zijn bezwaren tegen de vastgestelde buitenlandbijdragen niet-ontvankelijk hebben verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de beroepen van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd en dat de rechtbank de eerdere besluiten van het Zorginstituut terecht heeft bekrachtigd.

De Raad concludeert dat de Zvw dwingende regels bevat die het Zorginstituut niet de mogelijkheid bieden om de buitenlandbijdrage te matigen of kwijt te schelden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/2935 ZVW, 15/3963 ZVW, 15/3964 ZVW
Datum uitspraak: 13 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 maart 2015, 14/4150, 14/5579 en 14/5580 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Koudekerke (appellant)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende omstandigheden.
1.1.
Appellant woont vanaf maart 2009 in Duitsland en ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz).
1.2.
Mede gelet op de met ingang van 1 januari 2006 in werking getreden Zorgverzekeringswet (Zvw) is appellant door het Zorginstituut met ingang van 1 maart 2009 als verdragsgerechtigde aangemerkt. Als verdragsgerechtigde heeft hij op grond van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo.1408/71) en Verordening (EG) nr. 883/2004
(Vo.883/2004) recht op zorg in zijn woonland (Duitsland), ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is hij op grond van artikel 69, tweede lid, van de Zvw een bijdrage verschuldigd (de buitenlandbijdrage).
1.3.
Bij besluit van 7 mei 2012 heeft het Zorginstituut de definitieve jaarafrekening over 2009 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdrage over 2009 is vastgesteld op € 807,63.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 12 juni 2014 (bestreden besluit 1) heeft het Zorginstituut het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 mei 2012 niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft het Zorginstituut de definitieve jaarafrekening over 2011 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdrage over 2011 is vastgesteld op € 1.139,78.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 12 juni 2014 (bestreden besluit 2) heeft het Zorginstituut het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 juni 2013 niet-ontvankelijk verklaard.
1.7.
Bij besluit van 30 januari 2014 heeft het Zorginstituut de definitieve jaarafrekening over 2012 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdrage over 2012 is vastgesteld op € 1.139,59.
1.8.
Bij beslissing op bezwaar van 12 juni 2014 (bestreden besluit 3) heeft het Zorginstituut de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank op de in haar uitspraak opgenomen gronden overwogen dat het Zorginstituut de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 7 mei 2012 en
10 juni 2013 bij de bestreden besluiten 1 en 2 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft over het bestreden besluit 3 overwogen dat het Zorginstituut er terecht van uit is gegaan dat appellant in 2012 in Duitsland woonde en dat hij verdragsgerechtigd was. Het Zorginstituut heeft volgens de rechtbank terecht bij het bestreden besluit 3 een buitenlandbijdrage geheven. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad zoals deze blijkt uit de uitspraken van 7 en 21 augustus 2013 (ECLI:CRVB:2013:1329 en ECLI:NL:CRVB:2013:1687) is overwogen dat de Zvw regels van dwingend recht bevat en dat die regels het Zorginstituut geen mogelijkheid bieden om de bijdrage te matigen of kwijt te schelden.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden en heeft de Raad verzocht de zaak met andere ogen te bezien.
4.2.
De rechtbank heeft de in beroep aangevende gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van de bestreden besluiten. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De rechtbank is tot een juist oordeel gekomen.
4.3.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.S.E.S. Umans
UM