ECLI:NL:CRVB:2016:928
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering na heronderzoek door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die in aanmerking was gebracht voor een WIA-uitkering, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van deze uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had na een heronderzoek in 2012 geconcludeerd dat appellante per 11 december 2012 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de informatie van behandelend artsen was meegewogen.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij op de datum in geding niet in staat was om enige werkzaamheden te verrichten, en verwees zij naar de mening van haar behandelaars die haar volledig arbeidsongeschikt achtten. Het Uwv daarentegen pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak, stellende dat niet was voldaan aan de criteria voor het aannemen van de situatie van geen benutbare mogelijkheden.
De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig was geweest. De Raad concludeerde dat de door appellante ingebrachte medische gegevens niet voldoende waren om te concluderen dat het Uwv de beperkingen van appellante had onderschat. De Raad bevestigde dat appellante, uitgaande van de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen beperkingen, in staat moest worden geacht de geselecteerde functies te verrichten. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.